ECLI:NL:HR:2018:200

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
17/01318
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag ex art. 94a Sv op bestelauto met onjuiste rechtsopvatting over maximumbedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2017. Het betreft een klaagschrift ingediend door een klager, geboren in 1978, over de inbeslagname van een bestelauto, merk Volkswagen, type Caddy, en een motorfiets, merk Harley Davidson. De inbeslagname vond plaats op 22 november 2016 in het kader van een onderzoek naar de handel in verdovende middelen. De Rechtbank had het klaagschrift gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot het maximumbedrag dat in de machtiging van de rechter-commissaris was vermeld.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat de vermelding van een maximumbedrag in de machtiging niet betekent dat het beslag tot dat bedrag beperkt is. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat de inbeslagneming niet tot een hoger bedrag was toegestaan dan het door de rechter-commissaris genoemde bedrag van € 81.000,-. De gezamenlijke waarde van de in beslag genomen goederen overschreed dit bedrag, wat aanleiding gaf tot de vernietiging van de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de bestelauto. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

De uitspraak benadrukt het belang van een juiste interpretatie van de wetgeving omtrent conservatoir beslag en de rol van de rechter-commissaris in dit proces. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, maar vernietigt de beslissing van de rechtbank enkel ten aanzien van de Volkswagen Caddy.

Uitspraak

13 februari 2018
Strafkamer
nr. S 17/01318 B
SBE/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2017, nummer RK 16/2648, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing omtrent de Volkswagen Caddy en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte het klaagschrift, voor zover strekkende tot teruggave van de bestelauto, merk Volkswagen, type Caddy, kenteken [BB-00-BB] , gegrond heeft verklaard.
2.2.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"1. De inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van:
- een motorfiets, merk Harley Davidson, kenteken [AA-00-AA] ,
- een bestelauto, merk Volkswagen, type Caddy, kenteken [BB-00-BB] ,
in de zaak met bovenstaand proces-verbaalnummer op 22 november 2016 inbeslaggenomen onder klager.
(...)
5.3
De inhoudelijke beoordeling
5.3.1
De vaststelling van de feiten
Uit voornoemd proces-verbaal van de Politie Limburg, Team Opsporing, proces- verbaalnummer LBRAD 15002, volgt dat de betreffende voertuigen op 22 november 2016 in beslag zijn genomen onder de klager op het adres [a-straat 1] te Venlo op grond van de verdenking van betrokkenheid bij de handel dan wel de productie van verdovende middelen. Op 27 december 2016 is door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken machtiging verleend tot het handhaven van het beslag als conservatoir beslag op de betreffende voertuigen alsmede op een personenauto, merk Mercedes Benz, kenteken [CC-00-CC] , en een geldbedrag € 1.550,00, een en ander tot een maximum van € 81.000,00.
Uit onderzoek door de politie is onder meer gebleken dat de beslagene op 6 oktober 2016 op heterdaad is aangehouden in een in werking zijnde hennepkwekerij te Cuijk en dat hij op 19 oktober 2016 met de betreffende personenauto, merk Mercedes Benz is gereden naar het perceel [b-straat 1] te Koningslust, op welk adres op 20 oktober 2016 een in werking zijnde hennepkwekerij met 632 oogstrijpe hennepplanten is ontmanteld.
5.3.2
De toetsing
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank te onderzoeken
a) of er ten tijde van de beslissing een verdenking bestaat of veroordeling is uitgesproken wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier is de rechtbank van oordeel dat er een verdenking van een misdrijf bestaat waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Bovendien is het, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken is, zoals hiervoor al aangegeven, machtiging verleend tot het handhaven van het reeds gelegde beslag als conservatoir beslag op de betreffende voertuigen, waarvan thans de teruggave wordt verzocht, een personenauto, merk Mercedes Benz, kenteken [CC-00-CC] , en een geldbedrag € 1.550,00, en wel tot een maximum van € 81.000,00. De gezamenlijke geschatte waarde van het conservatoir gelegde beslag bedraagt echter € 91.550,00.
De rechtbank zal, nu de verleende machtiging met € 10.550,00 is overschreden en gelet op de geschatte waarde van de bestelauto merk Volkswagen, type Caddy, kenteken [BB-00-BB] , zijnde € 10.000,00, daarom bepalen dat deze bestelauto aan klager moet worden teruggegeven onder gegrondverklaring van het klaagschrift ten aanzien van dit voertuig.
De rechtbank zal het beklag voor het overige ongegrond verklaren.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gegrond met betrekking tot een bestelauto, merk Volkswagen, type Caddy, kenteken [BB-00-BB] , en gelast de teruggave daarvan aan klager;
- verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de wetgever voor het conservatoir strafvorderlijk beslag de regeling van het conservatoir beslag in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot uitgangspunt heeft genomen, zij het met de in art. 94c onder a-f Sv genoemde uitzonderingen. De in die bepaling onder a genoemde uitzondering heeft de wetgever aanleiding gegeven tot het daarna onder b vervatte voorschrift ten aanzien van de vermelding van een maximumbedrag in het proces-verbaal van inbeslagneming of het beslagexploit.
In dat verband heeft de wetgever nog met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht dat het belang van het vermelden van het maximumbedrag is gelegen in het kunnen aanbieden van een zekerheidstelling als bedoeld in art. 118a Sv - voorheen art. 118b - alsmede in de kenbaarheid voor derden die in de beslagen voorwerpen mogelijk ook verhaalsobjecten voor hun vorderingen zien.
Daarom moet worden aangenomen dat - evenals dat het geval is in de regeling van het conservatoir beslag in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - met de vermelding van het maximumbedrag niet is beoogd het maximale bedrag aan te geven waarvoor het beslag mag worden gelegd, maar het bedrag waarvoor de beslaglegger een vordering op de beslagdebiteur pretendeert en verhaal beoogt te zoeken.
Een andere opvatting, namelijk dat het aangegeven maximumbedrag de maximale hoogte bepaalt van het te leggen beslag, zou in een geval als het onderhavige kunnen meebrengen dat het openbaar ministerie in zijn recht van verhaal zou worden beknot ingeval ook andere crediteuren hun verhaalsrechten zouden uitoefenen. Niet kan worden aangenomen dat de wetgever een dergelijke afwijking van de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorziene regeling van het conservatoir beslag heeft gewild.
In het verband van een en ander verdient nog opmerking dat aan een vermelding van een maximumbedrag in de op de voet van art. 103 Sv verstrekte machtiging van de rechter-commissaris - zoals hier is geschied - geen zelfstandige betekenis toekomt, nu een dergelijke vermelding, hoewel blijkens de wetsgeschiedenis door de wetgever wenselijk geacht, niet met zoveel woorden is voorgeschreven. (Vgl. HR 31 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4691, NJ 2006/589).
2.4.
De Rechtbank heeft aan haar beslissing tot gedeeltelijke gegrondverklaring van het klaagschrift kennelijk als haar oordeel ten grondslag gelegd dat de inbeslagneming niet tot een hoger bedrag was toegestaan dan tot het door de Rechter-Commissaris in zijn machtiging genoemde maximale bedrag van € 81.000,-. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking maar uitsluitend wat betreft de beslissing van de Rechtbank ten aanzien van de bestelauto merk Volkswagen, type Caddy, met kenteken [BB-00-BB] ;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 februari 2018.