Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
13 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2017. Het betreft een klaagschrift ingediend door een klager, geboren in 1978, over de inbeslagname van een bestelauto, merk Volkswagen, type Caddy, en een motorfiets, merk Harley Davidson. De inbeslagname vond plaats op 22 november 2016 in het kader van een onderzoek naar de handel in verdovende middelen. De Rechtbank had het klaagschrift gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot het maximumbedrag dat in de machtiging van de rechter-commissaris was vermeld.
De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat de vermelding van een maximumbedrag in de machtiging niet betekent dat het beslag tot dat bedrag beperkt is. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat de inbeslagneming niet tot een hoger bedrag was toegestaan dan het door de rechter-commissaris genoemde bedrag van € 81.000,-. De gezamenlijke waarde van de in beslag genomen goederen overschreed dit bedrag, wat aanleiding gaf tot de vernietiging van de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de bestelauto. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.
De uitspraak benadrukt het belang van een juiste interpretatie van de wetgeving omtrent conservatoir beslag en de rol van de rechter-commissaris in dit proces. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, maar vernietigt de beslissing van de rechtbank enkel ten aanzien van de Volkswagen Caddy.