ECLI:NL:RBNHO:2020:7798

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
20.003002
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging en klaagschrift in strafrechtelijke procedure met verdenking van valsheid in geschrift en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend door de klager, vertegenwoordigd door mr. D.J.P. van Omme. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van verschillende waardevolle goederen, waaronder horloges en juwelen, die op 26 juli 2018 op Schiphol in beslag waren genomen. De klager had eerder een uitvoeraangifte gedaan voor een horloge en een ring, maar de goederen werden in beslag genomen in het kader van een onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Algemene douanewet en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verdenking van witwassen bestaat, en dat de inbeslaggenomen goederen mogelijk afkomstig zijn van misdrijf. De rechtbank heeft de raadsman van de klager geïnformeerd dat een zitting vanwege de coronamaatregelen niet op korte termijn zou plaatsvinden, en heeft de mogelijkheid van een schriftelijke afdoening overwogen. Uiteindelijk is het klaagschrift op 11 augustus 2020 in raadkamer behandeld, waarbij de klager niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman en de officier van justitie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om het beslag te handhaven, gezien de verdenkingen van witwassen en de waarde van de inbeslaggenomen goederen. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslagname van de goederen blijft bestaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 20.003002
Parketnummer: [parketnummer]
Uitspraakdatum: 8 september 2020
Beschikking(art. 552a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 3 april 2020 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een klaagschrift, van mr. D.J.P. van Omme, gemachtigde van
[klager],klager,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende te (1019 GW) Amsterdam, Jollemanhof 26, ten kantore van
mr. D.J.P. van Omme, advocaat.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van:
Horloge, Hublot Big Bang, s/n 1971065 H839, met originele verpakking;
Horloge, Royal Oak Offshore, s/n J70103, verpakt in verzamelbox met twee horloges;
Horloge Audemars Piquet type Royal Oak s/n 0134 t/n G15890;
Horloge, Patek Philippe, s/n onbekend, verpakt in verzamelbox met drie horloges;
Horloges, Rado V10K, s/n 1402, verpakt in verzamelbox met 3 horloges;
Witgouden ring met diamanten. Royal Asscher, in originele verpakking;
Bitcoin speld met diamanten en datum 28-03-2012, in luxe verpakking.
De rechtbank heeft de raadsman geïnformeerd dat een behandeling ter zitting - gelet op de Corona crisis - niet op korte termijn zal plaatsvinden. De rechtbank heeft de raadsman in overweging gegeven onderhavig klaagschrift schriftelijk af te doen.
De raadsman heeft op 2 juni 2020 per email aangegeven akkoord te gaan met een schriftelijke afdoening. Het Openbaar Ministerie is
nietakkoord met een behandeling buiten zitting, nu het een gevoelige en ingewikkelde zaak betreft, die zich niet leent voor een schriftelijke behandeling.
Vervolgens is de behandeling van onderhavig klaagschrift op 11 augustus 2020 op een openbare zitting in raadkamer behandeld.
Klager heeft op voorhand pleitaantekeningen aan de rechtbank verzonden op 7 augustus 2020.
Voor klager zijn verschenen mr. D.J.P. van Omme, voornoemd, en mr. C.T. van Weerd.
Klager is niet verschenen. Wel was aanwezig de officier van justitie mr. J.J. van Bree.

2. Feiten en omstandigheden

Op 26 juli 2018 zijn op Schiphol onder klager voormelde voorwerpen 1 tot en met 7 inbeslaggenomen. Klager heeft op 15 juli 2018 een uitvoer aangifte gedaan van de uitvoer naar Dubai van het onder 1 genoemde horloge met een waarde van € 584.405,- en van de onder 6 genoemde ring met een waarde van € 68.595,-. Op de factuur van [naam onderneming] , die bij deze aangifte is overgelegd, is vermeld dat bij de aankoop van deze juwelen geen BTW is betaald. Klager reisde op 15 juli 2018 naar Seoel en kwam op 26 juli 2018 weer terug in Nederland. Bij controle zijn onder meer voormelde goederen onder klager aangetroffen en in beslag genomen.
Op 22 oktober 2018 is een eerder namens klager ingediend klaagschrift (18.006973) op een openbare zitting in raadkamer behandeld. Bij beschikking van 20 december 2018 heeft de rechtbank bepaald dat het klaagschrift met betrekking tot het onder 1 inbeslaggenomen horloge en de onder 6 inbeslaggenomen ring gegrond dient te worden verklaard. Tevens is bepaald dat het klaagschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de onder 2 en 4 inbeslaggenomen horloges nu klager zelf stelt dat zijn vriendin [belanghebbende] hiervan rechthebbende is. Ten aanzien van de onder 3, 5 en 7 inbeslaggenomen goederen is het klaagschrift ongegrond verklaard nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend deze goederen zal verbeurd verklaren gelet op de verdenking dat klager facturen zou hebben vervalst, mogelijk om wederrechtelijk te worden vrijgesteld van betaling van BTW.
Op 8 november 2018 is een machtiging strafrechtelijk financieel onderzoek door de rechter-commissaris afgegeven op grond van verdenking van valsheid in geschrift (225 Sr) en verdenking van overtreding van artikel 10:1 lid onder d van de Algemene douanewet.
Op 8 januari 2019 is met machtiging van de rechter-commissaris tot een bedrag van
€ 159.505,-, conservatoir beslag gelegd op de inbeslaggenomen goederen, met uitzondering van de ring onder 6. Op 29 juni 2020 is eveneens conservatoir beslag gelegd op de onder 6 inbeslaggenomen ring. De grondslag hiervoor was verdenking van valsheid in geschrift en/of verdenking van het niet of niet tijdig aanbrengen van goederen bij de inspecteur (Algemene douanewet).
Uit het proces-verbaal van onder meer 11 februari 2020 van de FIOD volgt dat uit voortgang van het onderzoek is gebleken dat jegens klager tevens de verdenking is ontstaan van witwassen van vermogen.

3.Standpunt verdediging

De raadsman van klager heeft bij de behandeling in raadkamer het standpunt zoals weergegeven in het klaagschrift en de pleitnotities gehandhaafd en aangevuld met overgelegde pleitnotities II (verkort). Wel heeft hij het klaagschrift beperkt tot de onder 1, 3, 5 , 6 en 7 inbeslaggenomen goederen, gelet op de eerdere beschikking van de rechtbank.
Kort gezegd wenst de verdediging teruggave van deze onder 1, 3, 5, 6 en 7 inbeslaggenomen goederen op grond van het volgende:
  • geen redelijk vermoeden van schuld aan valsheid in geschrift of aan overtreding van de Algemene douanewet. Zelfs al zou hier sprake van zijn, dan is het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter bij een eventuele veroordeling een verbeurdverklaring, een geldboete of ontnemingsmaatregel zal opleggen. Gewezen is op het proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2020 waarin de FIOD aangeeft dat geen sprake is van een verdenking van artikel 225 Sr of artikel 10:1 van de Algemene douanewet;
  • na gedeeltelijke gegrondverklaring van het eerder ingediende klaagschrift, is er beslag gelegd op grond van artikel 94a Sv. Dit levert misbruik van recht op;
  • hoewel het beslag niet is gelegd op grond van de verdenking van witwassen is hier ook geen sprake van. Klager is open geweest over de herkomst van zijn vermogen en heeft zijn bitcoinwallet laten zien. Uit onderzoek is gebleken dat deze verklaring klopt. Het vermogen van klager is afkomstig van eigen speculatie en handelen. De vermogensaangifte is van voor 2018, de stijging van het vermogen is van erna. De raadsman heeft het Openbaar Ministerie in overweging gegeven nadere vragen over de witwasverdenking per email te stellen, maar hier is het Openbaar Ministerie niet op ingegaan. Nu er verder geen criminele herkomst van het vermogen van klager is gevonden, is het hoogst onwaarschijnlijk dat klager voor witwassen zal worden veroordeeld en dus ook onwaarschijnlijk dat verbeurdverklaring, een geldboete of een ontnemingsmaatregel zal volgen.
  • artikel 94a Sv biedt geen ruimte voor het leggen van conservatoir beslag op grond van verdenking van overtreding van artikel 10:1, lid 1 onder d of lid 2 Algemene douanewet. Voor deze overtreding kan immers geen geldboete van de 5e categorie worden opgelegd. Bovendien volgt uit artikel 10:14 Algemene douanewet dat op bij die wet strafbaar gestelde feiten artikel 36e Sr niet van toepassing is;
  • beslag op grond van artikel 94a Sv is niet proportioneel nu de machtiging ziet op een bedrag ter hoogte van € 159.505,-. De waarde van de inbeslaggenomen goederen overstijgt dit bedrag ruimschoots. Klager leidt enorme schade door het voortduren van het beslag, in het bijzonder het beslag op het onder 1 genoemde goed.

4.Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard, ter zitting notities overgelegd.
Kort weergegeven, komt het standpunt hierop neer:
  • op de goederen 3, 5 en 7 rust mede beslag op grond van artikel 94 Sv. Nu er na de beschikking van 20 december 2018 geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, moet klager in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
  • op alle goederen rust beslag op grond van artikel 94a Sv. Op 8 november 2018 heeft de rechter-commissaris een machtiging afgegeven voor het instellen van een SFO. Dit onderzoek loopt nog. Op dit moment wordt klager verdacht van het overtreden van de Algemene douanewet (artikel 10:1 en 10:5), valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en witwassen (artikel 420bis Sr). Van de dounefraude/valsheden is een dossier opgemaakt, van het witwassen een voorlopig dossier. Dit onderzoek loopt nog. Gelet op de verdenkingen is het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter – later oordelend – komt tot toewijzing van een ontnemingsvordering, nu er sprake is van vijfde geldboetecategorie feiten. Het feitencomplex is niet louter fiscaal van aard en de beschreven feiten en omstandigheden wijzen er op dat klager over een zeer groot wederrechtelijk verkregen voordeel kan beschikken, verworven door of met behulp van deze of andere feiten.
  • ten aanzien van het belang van klager bij teruggave acht de officier van justitie weinig concreet en onderbouwd dat klager het onder 1 inbeslaggenomen goed heeft aangeschaft met het oog op publiciteit, als extra marketing tool om zijn bedrijf een positieve impuls te geven. Bovendien staat hier tegenover dat klager wordt verdacht van ernstige feiten voor een hoog bedrag, waarbij het onder 1 genoemde horloge (waarde € 200.000,-) verreweg het duurste voorwerp onder het beslag is.
  • ten aanzien van de verdenking witwassen heeft de officier van justitie er op gewezen dat klager er niets aan doet om onderhavige zaak te bespoedigen, terwijl klager nu juist de informatiebron is en graag zijn spullen terug wil hebben. Een witwasonderzoek is nu eenmaal een langlopend onderzoek, zo ook in onderhavige zaak waarin meerdere rechtshulpverzoeken met het buitenland openstaan. Klager heeft weliswaar een verklaring afgelegd, maar deze verklaring blijkt na onderzoek niet juist te zijn. Aldus blijft het volstrekt duister en onnavolgbaar waar klager het vermogen vandaan heeft om de in het geding zijnde (en andere) dure voorwerpen te kopen.

5.Beoordeling

5.1.
Omvang procedure en positie van de belanghebbende.
Gelet op de eerdere beslissing van de rechtbank op 18 december 2018 ten aanzien van de onder 2 en 4 inbeslaggenomen goederen, heeft klager zijn klaagschrift thans beperkt tot de onder 1, 3, 5, 6 en 7 inbeslaggenomen goederen. Ten aanzien van deze goederen, is de rechtbank, aan de hand van de ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Nu dat niet het geval is gebleken, kan de rechtbank het onderhavige klaagschrift beoordelen ten aanzien van de onder 1, 3, 5, 6 en 7 genoemde goederen.
5.2.
Summier karakter
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven.
5.3.
Beslag artikel 94 Sv
5.3.1.
Toetsingsmaatstaf
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen voorwerp zal bevelen.
5.3.2.
Goederen en ontvankelijkheid
Gelet op de beschikking van de rechtbank van 18 december 2018 rust er alleen nog beslag op grond van artikel 94 Sv op de goederen onder 3, 5 en 7.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat thans wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden gelet op het proces-verbaal van de FIOD van 20 mei 2020. Klager zal daarom ten aanzien van het beslag op de voet van artikel 94 Sv worden ontvangen in zijn beklag.
5.3.3.
Verdenking artikel 225 Sr en artikel 10:1 Algemene douanewet
In het proces-verbaal van de FIOD van 20 mei 2020 staat ten aanzien van de goederen onder 3, 5 en 7 het volgende vermeld:
“er zijn geen aanwijzingen dat ten aanzien van dit horloge/deze speld BTW is teruggevorderd en/of dat ten aanzien van dit horloge aangifte (weder)invoer had moeten worden gedaan.”
Gelet hierop acht de rechtbank deze verdenking onvoldoende om het beslag op grond van artikel 94 Sv te kunnen dragen.
5.3.4.
Verdenking witwassen
Het is toegestaan om de verdenking waarop het beslag rust, lopende het onderzoek te wijzigen of aan te vullen, zodat de rechtbank toekomt aan bespreking van de verdenking witwassen.
De verdenking is lopende het onderzoek ontstaan door de aanzienlijke waarde van de inbeslaggenomen goederen, terwijl uit de belastingdienstgegevens noch uit het jaarsalaris van klager een aanmerkelijk vermogen/inkomen bleek.
Klager is gehoord over deze verdenking en heeft verklaard dat hij ongeveer 5 miljoen dollars bezit in cryptocurrency. In 2016 was hij begonnen met een paar duizend euro, maar dit bedrag is vervolgens door speculatie en cryptocurrency-handel fors toegenomen, aldus klager. Ter onderbouwing heeft klager zijn bitcoinwallet getoond aan de FIOD.
Hiernaar is verder onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat klager inderdaad een bitcoinwallet van aanzienlijke waarde bezit. Echter, het vermoeden is eveneens gerezen dat deze bitcoins grotendeels afkomstig zijn uit wallets van anderen. Deze anderen zouden deze bitcoins in mei en juni 2018 aan klager ter beschikking hebben gesteld.
Klager is vervolgens opnieuw uitgenodigd voor verhoor. Klager wil daar – om hem moverende redenen – niet aan meewerken.
Gelet op de onderzoeksresultaten zoals die tot op heden beschikbaar zijn, is nog geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voorhanden dat de inbeslaggenomen goederen niet van misdrijf afkomstig zijn. Op dit moment is nog niet gebleken van een aantoonbaar legaal inkomen en/of vermogen van klager waaruit de aanschaf van de inbeslaggenomen goederen kan worden verklaard.
Weliswaar heeft klager een concrete verklaring gegeven, te weten de waarde van de bitcoinwallet, maar na een eerste verificatie blijkt deze wallet mogelijk deels gefinancierd te zijn door derden. Immers, op pagina 5 van het proces-verbaal van bevindingen ‘stand van zaken in het witwasonderzoek contra verdachte [klager] ’ van 9 juli 2020 staat vermeld dat het opvallend is dat bijna alle transacties binnen een week plaatsvinden en dat het vermogen voor het merendeel van anderen afkomstig is. Dit lijkt niet overeen te komen met hetgeen hij bij zijn verhoor bij de FIOD heeft verklaard, namelijk dat het zijn vermogen is dat afkomstig is van speculatie en handel. Klager zou hier zelf meer duidelijkheid over kunnen verschaffen, maar heeft tot op heden niet aan een aanvullend verhoor willen meewerken.
Dit betekent dat het onderzoek langer duurt en nog steeds gaande is, onder andere via rechtshulpverzoeken.
In dit stadium mag de rechtbank – gelet op het summiere karakter van deze beklagprocedure – niet te ver vooruitlopen op een mogelijke uitkomst van een nog te voeren stafzaak tegen klager.
De rechtbank acht het voorgaande voldoende voor de conclusie dat (vooralsnog) sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan witwassen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het daarom bij de huidige stand van zaken niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen zal bevelen.
Aldus is het klaagschrift ten aanzien van het beslag op grond van artikel 94 Sv ongegrond.
5.4.
Beslag op grond van artikel 94a Sv
5.4.1.
Toetsingsmaatstaf artikel 94a Sv
Bij inbeslagneming met toepassing van artikel 94a Sv gaat het om een conservatoir beslag, waarmee in geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, beoogd wordt een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen in verband met een later eventueel op te leggen geldboete en ontnemingsmaatregel.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
5.4.2.
Goederen en misbruik van recht
Op alle inbeslaggenomen goederen rust conservatoir beslag. Dit beslag is gelegd na afloop van de beslissing van de rechtbank van 18 december 2018, waarbij ten aanzien van een tweetal goederen teruggave aan klager is gelast. Anders dan de raadsman heeft betoogd, acht de rechtbank hier geen sprake van misbruik van recht. Verwijzend naar een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:2786), overweegt de rechtbank dat sprake is van een verschil in doelstelling tussen een beslag op grond van artikel 94 Sv en een beslag op grond van artikel 94a Sv. Dit betekent dat een gegrond beklag op grond van artikel 94 Sv, niet eraan in de weg staat dat de officier van justitie met machtiging van de rechter-commissaris de handhaving van het beslag op dat voorwerp op grond van artikel 94a Sv bewerkstelligt.
5.4.3.
Verdenking
De verdediging heeft aangevoerd dat conservatoir beslag niet mogelijk is bij verdenking van de Algemene douanewet. Onder 5.3.4 heeft de rechtbank echter al vastgesteld dat in elk geval sprake is van een verdenking van witwassen. Witwassen betreft een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Gelet hierop behoeft het verweer van de raadsman terzake de mogelijkheid van conservatoir beslag bij een verdenking op grond van de Algemene douanewet geen verdere bespreking.
Gelet op de verdenking van witwassen is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
5.4.4.
Proportionaliteit en subsidiariteit
De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter op gronden van proportionaliteit en subsidiariteit tot het oordeel komt dat het beslag niet gehandhaafd kan worden. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan een wanverhouding tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van het te ontnemen bedrag, maar ook een afweging tussen de belangen van strafvordering enerzijds en de persoonlijke belangen van de klager anderzijds.
De rechtbank stelt vast dat de waarde van de inbeslaggenomen goederen het bedrag waarvoor de rechter-commissaris een machtiging heeft afgegeven overstijgt. De Hoge Raad heeft al eerder bepaald (onder andere ECLI:NL:HR:2018:200) dat het Openbaar Ministerie bij het leggen van het beslag zich niet hoeft te beperken tot het in de machtiging genoemde bedrag. In dit geval was de machtiging gebaseerd op de mogelijk niet betaalde BTW naar aanleiding van verdenking van artikel 225 Sr in samenhang met overtreding van de Algemene douanewet. Lopende het onderzoek is hier echter verdenking van witwassen aan toegevoegd. Dit onderzoek is nog gaande en de officier van justitie heeft aangegeven dat thans het vermoeden bestaat dat deze verdenking ziet op een bedrag van ruim een miljoen euro. De inbeslaggenomen voorwerpen zijn ook de voorwerpen waarop de verdenking van witwassen rust. De rechtbank acht het aangevoerde persoonlijke belang van klager daarmee ondergeschikt aan het strafvorderlijk belang. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat niet is gebleken dat de officier van justitie enige vorm van zekerheid weigert te aanvaarden voor de waarde van het beslag. Klager en officier van justitie lijken het echter niet eens te kunnen worden over de hoogte van de zekerheidstelling. Alles afwegende acht de rechtbank het beslag in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het beklag dient - ook ten aanzien van het 94a beslag - ongegrond te worden verklaard.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.

7.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door
mr. J. van Beek, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2020
De griffier is buiten staat de
beschikking mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.