ECLI:NL:HR:2018:1052

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
16/03186
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag wegens schending van het recht op rechtsbijstand in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de vraag of de verdachte, die in hoger beroep was gegaan, rechtsbijstand had van een raadsman, mr. G.W. van der Zee. De verdachte had een schriftelijke volmacht verleend aan deze raadsman, waarin hij verzocht om als zijn raadsvrouw in het systeem opgenomen te worden. Het Hof had echter geoordeeld dat uit deze volmacht niet kon worden afgeleid dat de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand had voorzien, en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de schriftelijke volmacht voldoende was om aan te nemen dat de verdachte rechtsbijstand had. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke communicatie en registratie van rechtsbijstand in het strafproces, vooral in het licht van de wijzigingen in de wetgeving omtrent de rol van de raadsman in hoger beroep.

Uitspraak

3 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/03186
AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 oktober 2015, nummer 22/000468-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft M.P. de Klerk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot het buiten bespreking laten van de door de benadeelde partij opgeworpen rechtspunten en tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht.

2.Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel

2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een aan de appelakte van 2 februari 2015 gehecht - door de griffier als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450, eerste lid onder b, Sv aangemerkt - faxbericht van dezelfde datum van mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen, onder meer inhoudende:
"Onderwerp
Hoger beroep vonnis politierechter
(...)
Door mijn cliënt [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1977, (...) ben ik bepaaldelijk gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter te Rotterdam van 19 januari 2015, bekend bij u onder parketnummer (...)
Ik verzoek u, en machtig u hiertoe uitdrukkelijk, om dit beroep in te dienen.
Mijn cliënt, [verdachte] , stemt in met het door u aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep.
De toezending (van het afschrift) van de oproeping van de appeldagvaarding kan naar het adres van mijn cliënt te weten (...)
Graag ontvang ik een afschrift van de appelakte.
Tevens verzoek ik u mij als raadsvrouw in het systeem op te nemen."
2.3.
Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Van der Zee is gezonden. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat dit niet is geschied.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch een raadsman verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.4.
In zijn arrest van 5 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2256, NJ 2018/196, heeft de Hoge Raad met betrekking tot art. 39 (oud) Sv het volgende overwogen:
"2.6.1. De Hoge Raad stelt voorop dat de regeling van art. 39 (oud) Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en dat een schriftelijke kennisgeving geen noodzakelijke voorwaarde vormt om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg is voorzien van rechtsbijstand door een raadsman, behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. HR 19 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2182, NJ 2001/161, rov. 3.2.2).
2.6.2.
Een appelakte waarin is vermeld dat namens de verdachte door een advocaat het rechtsmiddel is aangewend, is niet als een dergelijk stuk aan te merken, nu uit de enkele omstandigheid dat namens een verdachte door een advocaat een rechtsmiddel is ingesteld, niet kan worden afgeleid dat die advocaat de verdachte ook bij de daaropvolgende behandeling als raadsman zal bijstaan (vgl. HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3320, NJ 2016/18). Met betrekking tot een na het instellen van het hoger beroep door een advocaat namens de verdachte op de voet van art. 410 Sv ingediende appelschriftuur kan dit anders zijn (vgl. HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4303, NJ 2013/30)."
2.5.
In de bestreden uitspraak ligt als oordeel van het Hof besloten dat uit de hiervoor onder 2.2 genoemde schriftelijke volmacht niet kan blijken dat de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand door mr. Van der Zee had voorzien en dat het voorschrift van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv, niet is geschonden. Dat oordeel is, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld, niet begrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat die schriftelijke volmacht inhoudt dat door mr. Van der Zee volmacht is verleend om namens de verdachte hoger beroep in te stellen en dat wordt verzocht mr. Van der Zee "als raadsvrouw in het systeem op te nemen", en voorts dat, nu door het instellen van hoger beroep de eerste aanleg is geëindigd, het bedoelde verzoek van mr. Van der Zee redelijkerwijs moet worden begrepen als een mededeling dat zij in de volgende aanleg zal optreden als raadsvrouwe.
2.6.
Het middel is gegrond.
2.7.
Naar aanleiding van hetgeen is opgemerkt in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 24 tot en met 28 merkt de Hoge Raad het volgende op. De regeling van art. 39 (oud) Sv omtrent de zogenoemde stelbrief van de (gekozen) raadsman aan de griffier is gewijzigd met ingang van 1 maart 2017. De gevolgen van deze wijziging zijn besproken in het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2250. De Hoge Raad heeft in dat arrest onder meer overwogen:
"2.5.4 (...) Gelet op het belang van een goede organisatie van de rechtspleging - waaronder begrepen het belang dat op niet voor misverstand vatbare wijze is vastgelegd dat de verdachte op de terechtzitting zal worden bijgestaan door een raadsman – [moet] onder het huidige wetboek en in afwijking van de hiervoor vermelde rechtspraak, worden aangenomen dat een advocaat die heeft verzuimd aan de griffie van het desbetreffende gerecht schriftelijk kennis te geven dat hij bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal optreden als gekozen of aangewezen raadsman van de verdachte, zich niet met vrucht erop kan beroepen dat hij voor de desbetreffende aanleg ten onrechte niet als raadsman is erkend, dus ook niet indien hij wel de in art. 38, vijfde lid, en art. 40, tweede lid, Sv bedoelde kennisgeving aan de (hulp)officier van justitie en/of de rechter-commissaris heeft gedaan. Het kennisgeven van genoemd optreden bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te geschieden bij separaat schrijven waarin voldoende nauwkeurig is aangegeven - door vermelding van onder meer het parketnummer en, voor zover bekend, het griffie- of rolnummer - op welke zaak het optreden betrekking heeft.
2.5.5.
Nu de advocatuur tot dit arrest niet bedacht behoefde te zijn op de onder 2.5.4 geformuleerde regels betreffende het schrijven aan de griffie, ziet de Hoge Raad aanleiding om als overgangsmaatregel een uitzondering op die regels te aanvaarden in gevallen waarin de advocaat zich in de periode van 1 maart 2017 tot 1 oktober 2017 overeenkomstig art. 38, vijfde lid, Sv of art. 40, tweede lid, Sv heeft gesteld bij de hulpofficier van justitie, de officier van justitie of de rechter-commissaris."
In de conclusie wordt de vraag opgeworpen of de bovengenoemde rechtsregels ook zien op de fase van de behandeling in hoger beroep. De Hoge Raad merkt daarover op dat de voormelde overweging zo moet worden verstaan dat de daarin bedoelde aanscherping van de regels betreffende het optreden van de raadsman ertoe strekt fouten en misverstanden omtrent de vraag of de verdachte is (of werd) bijgestaan door een raadsman te voorkomen, en dat in het licht daarvan de voormelde rechtsregels ook zien op de fase van de behandeling in hoger beroep. Dat houdt onder meer in dat het stellen in hoger beroep dient te geschieden bij separaat schrijven (niet zijnde een appelschriftuur) aan de griffie van het gerechtshof.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de namens de benadeelde partij ingediende schriftuur geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in het bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juli 2018.