Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2015 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. P.C. Verloop, advocaat te Rotterdam (...). De raadsman van de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven. De raadsman geeft op dat de verdachte van oordeel is ten onrechte te zijn veroordeeld en merkt daarbij op dat de verdachte evenals hijzelf niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg.
De voorzitter wijst de raadsman erop dat zich in het dossier geen stelbrief van de raadsman ten aanzien van de zitting in eerste aanleg bevindt.
Hierop toont de raadsman aan het hof een brief d.d. 23 mei 2013 gericht aan het Openbaar Ministerie i.v.m. een taakstrafzitting, waarvan de voorzitter de inhoud voorhoudt.
De raadsman merkt het volgende op:
Mijn cliënt is eerst uitgenodigd voor een taakstraf zitting. Aldaar is hij niet verschenen en het is dan de normale gang van zaken dat de verdachte en zijn raadsman een oproeping voor de inhoudelijke behandeling van de zaak ontvangen. Ik heb mij na de taakstraf zitting niet separaat gesteld.
In reactie hierop deelt de advocaat-generaal het volgende mede:
Ik betwist de weergave door de raadsman dat het de normale gang van zaken zou zijn dat indien een verdachte en zijn raadsman niet komen opdagen op een taakstrafzitting, de raadsman dan automatisch ook wordt opgeroepen voor de inhoudelijke behandeling van een daarop volgende zitting bij de rechter. Het zich stellen voor een taakstraf zitting betekent niet dat de raadsman zich ook stelt voor de dagvaardingsprocedure.
De voorzitter deelt mede dat de dagvaarding van de verdachte voor de zitting in eerste aanleg op 22 april 2014 getracht is uit te reiken aan de verdachte op zijn - op dat moment bekende - gba-adres aan de [b-straat 1] te Rotterdam . Daar de verdachte echter niet aanwezig was, is de dagvaarding - nadat deze de voorschreven periode op het postkantoor heeft gelegen - uitgereikt ter griffie en is een afschrift verzonden aan voornoemd gba-adres van de verdachte. Derhalve is de dagvaarding in eerste aanleg uitgereikt conform de wettelijke vereisten.
De raadsman deelt het volgende mede:
Uit de uitnodiging voor de taakstrafzitting maak ik op dat het niet anders kan zijn dan dat, indien niet wordt ingegaan op die uitnodiging, de raadsman dan een uitnodiging krijgt voor de dagvaardingsprocedure. Ik verwijs daarbij naar een arrest van dit hof van 26 juni 2012 (ECLI:NL:GHSGR:2012:BX4025) waarin is bepaald dat indien bij de justitiële autoriteiten bekend is dat de verdachte wordt bijgestaan door een raadsman - en dat was het geval in deze zaak - die raadsman een oproeping dient te ontvangen. De advocaat-generaal merkt in reactie hierop het volgende op:
De raadsman heeft zich gesteld voor de taakstrafzitting. Dat is een geheel andere procedure. Er is een duidelijke stelplicht voor een raadsman in een dagvaardingsprocedure.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de door de raadsman getoonde brief, gericht aan het Openbaar Ministerie waarin hij onder andere vraagt om het toezenden van stukken, niet kan worden aangemerkt als een stelbrief aan de rechter. Daar komt bij dat de voornoemde brief geen deel uitmaakt van het dossier dat door het Openbaar Ministerie is gepresenteerd aan de rechtbank in het kader van de dagvaardingsprocedure. Derhalve is niet uit enig in het dossier aanwezig stuk gebleken dat de verdachte voor de zitting in eerste aanleg was voorzien van rechtsbijstand door een raadsman. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank, gelet op het feit dat ook overigens aan de formaliteiten was voldaan, terecht is overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak. Op grond van het voren overwogene, kan thans een aanvang gemaakt worden met de behandeling van de zaak in hoger beroep."