Uitspraak
1. Geding in cassatie
2. Beoordeling van de middelen
3. Beslissing
17 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was bij verstek veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam voor verduistering. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen dit vonnis. De verdachte had een beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. B. Molleman. De kern van de zaak betrof de vraag of het kantooradres van de advocaat, vermeld in de akte rechtsmiddel, kon worden aangemerkt als het adres waar mededelingen over de strafzaak naar toe konden worden gezonden, zoals vereist door artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat in het specifieke geval waarin de dagvaarding ter griffie was uitgereikt omdat de verdachte niet was ingeschreven in de GBA en geen bekend adres had, het Hof terecht had geoordeeld dat het kantooradres van de advocaat niet als zodanig kon worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukte het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte, maar concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep werd verworpen.