ECLI:NL:HR:2015:3320

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
14/03481
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek en aanwezigheid van de verdachte in strafzaken met betrekking tot adresopgave

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was bij verstek veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam voor verduistering. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen dit vonnis. De verdachte had een beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. B. Molleman. De kern van de zaak betrof de vraag of het kantooradres van de advocaat, vermeld in de akte rechtsmiddel, kon worden aangemerkt als het adres waar mededelingen over de strafzaak naar toe konden worden gezonden, zoals vereist door artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat in het specifieke geval waarin de dagvaarding ter griffie was uitgereikt omdat de verdachte niet was ingeschreven in de GBA en geen bekend adres had, het Hof terecht had geoordeeld dat het kantooradres van de advocaat niet als zodanig kon worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukte het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte, maar concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep werd verworpen.

Uitspraak

17 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/03481
IC/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 september 2013, nummer 23/005168-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Molleman, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.C.J. Aben heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van de middelen

2.1. De middelen klagen over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.1. De verdachte is door de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam bij vonnis van 5 november 2012 ter zake van verduistering bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het Hof heeft bij zijn bij verstek gewezen arrest de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep.
2.2.2. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich
( i) een appelakte van 4 december 2012 waarin als adres van de verdachte is vermeld: [a-straat] , [plaats] ;
(ii) een aan deze akte gehechte - door de griffier als schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450, eerste lid onder b, Sv aangemerkte - brief van 3 december 2012 van mr. R.M. Maliepaard, advocaat te Utrecht, onder meer inhoudende:
"Middels dit schrijven machtig ik een van uw griffiemedewerkers om namens cliënte hoger beroep in te stellen tegen de hiervoor genoemde uitspraak van 5 november 2012. Cliënte stemt in met door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (art. 450, derde lid, Sv). Cliënte verzoekt u om het afschrift de appeldagvaarding aan het adres van de ondergetekende toe te zenden ( [b-straat] , [plaats] ).";
(iii) akten van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep, die inhouden dat die dagvaarding op 10 juli 2013 is uitgereikt aan [betrokkene] die zich bevond op het adres [c-straat] te [plaats] (het GBA-adres van de verdachte) en die zich bereid verklaarde het stuk in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen, alsmede dat een afschrift is verzonden naar het in de appelakte vermelde adres [a-straat] te [plaats] (het eerdere GBA-adres van de verdachte);
(iv) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2013 waaruit blijkt dat de verdachte noch een raadsman aldaar is verschenen.
2.3. De middelen berusten op de stelling dat de vermelding van het kantooradres van mr. Maliepaard in voormelde brief bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als de opgave van een adres als bedoeld in art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.4. Art. 588a Sv luidt:
"1. In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2. De verdachte kan in het adres, bedoeld in het eerste lid, wijziging brengen door een verklaring in persoon af te leggen bij het openbaar ministerie bij hetwelk de zaak in behandeling is.
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege worden gelaten indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 588 moet worden uitgereikt;
b. de verdachte, nadat hij bij een eerdere gelegenheid als bedoeld in het eerste lid een adres heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen geeft dit adres niet te willen handhaven;
c. de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon dan wel aan een andere persoon als bedoeld in artikel 588, derde lid, onder b, is uitgereikt.
4. Bij de verzending, bedoeld in het eerste lid, wordt de voor de dagvaarding of oproeping geldende termijn in acht genomen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel."
2.5.1. Aangenomen moet worden dat art. 588a, eerste lid onder c, Sv niet het oog heeft op het kantooradres van een advocaat dat is vermeld in de akte rechtsmiddel of de door hem verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van het rechtsmiddel, waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.5.2. Dat neemt niet weg dat - gelet op het grote belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht - in het specifieke geval dat de appeldagvaarding op de voet van art. 588, eerste lid sub b onder 3°, Sv ter griffie is uitgereikt om reden dat de verdachte niet is ingeschreven in een GBA (thans BRP) en niet is gedetineerd in Nederland, noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem in Nederland of een adres in het buitenland bekend is, de appelrechter bij afwezigheid van de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman de zaak niet in behandeling mag nemen dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het in de akte rechtsmiddel dan wel in de schriftelijke volmacht vermelde kantooradres van de advocaat opdat de verdachte mogelijk langs die weg op de hoogte komt van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak. (Vgl. HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1569.)
2.6. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat de vermelding van het kantooradres van mr. Maliepaard in voormelde brief niet kan gelden als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5.1 is overwogen en in aanmerking genomen dat zich hier niet het onder 2.5.2 gedoelde geval voordoet, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.7. Voor zover de middelen klagen over schending van art. 588a Sv, falen zij derhalve. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.8.1. Hoewel de middelen niet betogen dat ingevolge art. 51 Sv een afschrift van de appeldagvaarding had moeten worden verzonden aan mr. Maliepaard, vindt de Hoge Raad aanleiding dienaangaande het volgende op te merken.
2.8.2. Art. 38, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman - evenals ingevolge art. 43, eerste lid, Sv de toevoeging van een raadsman - voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg is beëindigd als de betreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of als daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld (vgl. HR 9 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1192, NJ 1998/784). Ingevolge art. 39, eerste lid, Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier of, als dat nog niet het geval is, aan de betrokken hulpofficier.
2.8.3. De regeling van art. 39 Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend.
2.8.4. De appelakte waarin is vermeld dat namens de verdachte door een advocaat het rechtsmiddel is aangewend, is evenwel niet als een dergelijk stuk aan te merken. Uit de enkele omstandigheid dat namens een verdachte door een advocaat een rechtsmiddel is ingesteld, kan immers niet worden afgeleid dat die advocaat de verdachte ook bij de daaropvolgende behandeling als raadsman zal bijstaan (vgl. HR 19 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2182, NJ 2001/161). Daaruit volgt dat een door een advocaat verleende schriftelijke volmacht om namens de verdachte een rechtsmiddel in stellen evenmin als zodanig stuk kan gelden, ook niet indien die volmacht het verzoek bevat om een afschrift van de appeldagvaarding aan het kantooradres van de advocaat te zenden.

3. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 november 2015.