ECLI:NL:HR:2017:472

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
15/02065
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling portier wegens mishandeling van twee personen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte, een portier, is veroordeeld voor mishandeling van twee personen, X en Y, op 29 mei 2012 in Utrecht. De Hoge Raad heeft op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. De verdachte heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de bewezenverklaring van de mishandeling van X niet voldoende onderbouwd is. De Hoge Raad overweegt dat, gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de kwalificatie daarvan, het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident is. De Hoge Raad wijst erop dat het aangevoerde civielrechtelijke belang niet voldoende is om het cassatieberoep te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij de vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

21 maart 2017
Strafkamer
nr. S 15/02065
SG/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 april 2015, nummer 21/007468-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover het betreft aan [slachtoffer 1] toegebracht letsel, niet volgt uit de daartoe gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 29 mei 2012 te Utrecht opzettelijk mishandelend meerdere personen te weten
- [slachtoffer 2] , meerdere keren met zijn tot vuist gebalde vuist tegen het hoofd heeft geslagen en
- [slachtoffer 1] met kracht aan de haren heeft vastgepakt en heeft meegetrokken en [slachtoffer 1] met zijn hand tegen het hoofd heeft geslagen,
waardoor deze letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen.
"Voor zover niet anders vermeld wordt in de hierna volgende bewijsmiddelen verwezen naar het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van politie in Utrecht, nummer PL09102012165073.
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 31 maart 2015, inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik werk als portier in café [A] te Utrecht. Op 29 mei 2012 was er bij het café een opstootje. Ik heb de grootste herrieschopper eruit gepikt.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 29 mei 2012, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] (p. 4-7):
Ik doe aangifte van eenvoudige mishandeling. Op 29 mei 2012, omstreeks 03:12 uur, was ik in de buurt van feestcafé [A] gevestigd aan de [a-straat 1] te Utrecht. Ik was samen met [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] . Ik zag dat er twee portiers voor de ingang van [A] stonden. Ik zag dat één van de portiers [slachtoffer 1] van achteren bij zijn haar vastgreep. Ik zag dat de portier een negroïde man was. De man droeg een zwart pak met een beveiligings-V erop. Ik zag dat de portier [slachtoffer 1] 5 à 6 meter mee trok. Ik zag dat [slachtoffer 1] van de portier drie klappen op zijn achterhoofd kreeg. Ik zag dat de portier dit met een gebalde vuist deed. De portier hield [slachtoffer 1] met één hand bij zijn haar vast en met de andere hand deelde hij klappen uit.
Ik voelde dat iemand mij van achteren hard bij mijn shirt pakte. Ik voelde dat ik een klap tegen mijn achterhoofd kreeg. Ik voelde dat dit met een gebalde vuist was. Hierna kreeg ik nog een aantal klappen tegen mijn voorhoofd, lip en kaak. Dit waren harde klappen. Ik voelde direct flinke pijnscheuten in mijn hoofd opkomen. Ik zag dat het de portier was die dit deed. Aan het voorval heb ik letsel en pijn overgehouden. Ik heb op mijn voorhoofd aan de rechterkant een bult zitten, verder heb ik een dikke bovenlip. Ik heb flinke hoofdpijn en op de plaatsen waar ik geslagen ben voelt het beurs. Verder is tijdens het slaan mijn tand door mijn lip gegaan en ik heb een wond aan de binnenkant van mijn mond bij mijn onderlip. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 29 mei 2012, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] (p. 8-10):
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en letsel. Op 29 mei 2012, omstreeks 03:00 uur, stond ik met [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] voor café [A] te Utrecht. Ik voelde dat er iemand met kracht aan mijn haren op mijn achterhoofd trok. Ik zag dat de portier degene was die mijn haren vasthield. Ik voelde dat de portier me aan mijn haar meetrok naar de overkant van de straat. Op het moment dat ik aan mijn haar getrokken werd, voelde ik een hevige pijn op mijn achterhoofd. Toen we aan de overkant van de straat stonden voelde ik dat ik een harde klap tegen mijn achterhoofd kreeg van de portier. Ik voelde wederom pijn in mijn hoofd.
Terwijl ik door de portier mishandeld werd, was [slachtoffer 2] mee gelopen naar de overkant van de straat. Ik zag dat de portier de blouse van [slachtoffer 2] kapot scheurde. Ik zag dat de portier [slachtoffer 2] drie keer sloeg. Ik zag dat de portier een armbeweging maakte in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2] . De portier die [slachtoffer 2] en mij mishandeld heeft, kan ik als volgt omschrijven:
- man, licht getinte huidskleur, fors, gezet postuur, 180 tot 185 centimeter lang, ongeveer 40 à 50 jaar, zwart kort gemillimeterd haar en een zwarte jas met witte letters op zijn rug;
de andere portier kan ik als volgt omschrijven:
- man, ongeveer 180 tot 185 centimeter lang, blanke huidskleur, gespierd, ongeveer 35 jaar oud, heel kort donker blond haar en zwarte jas met witte letter op zijn rug.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 mei 2012, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1] (p. 14-15):
Op 29 mei 2012 stond ik met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor café [A] te Utrecht bij twee uitsmijters. Ik kan beide portiers als volgt omschrijven:
portier 1:
- man, rond de 35 jaar, getinte huidskleur, breed postuur, kort gemillimeterd haar, zwarte security jas en donker gekleurde broek;
portier 2:
- man, rond de 30 jaar, blanke huidskleur, kort gemillimeterd haar, breed postuur, zwarte security jas en donker gekleurde broek.
Ik ben mijn jas gaan ophangen in de garderobe. Ik liep terug naar buiten en zag dat [slachtoffer 2] samen met portier 1 aan de overzijde van de weg stond. Ik zag dat portier 1 [slachtoffer 2] een vuistslag gaf in de richting [slachtoffer 2] lip.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 mei 2012, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant [verbalisant] , brigadier van Politie Utrecht (p. 12):
Op 29 mei 2012, omstreeks 15:05 uur, heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden. Aangever [slachtoffer 1] omschreef de portier als volgt:
Licht getinte man, tussen de 40-45 jaar oud, tussen de 1.80 m en 1.85 m lang, fors/gezet postuur, en zwart gemillimeterd haar. Hij droeg een zwarte jas met witte letters op de rug.
Opmerking verbalisant.
Mij is ambtshalve bekend geworden dat deze portier is genaamd:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1968, p/a [a-straat 1] te Utrecht.
6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 mei 2012, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant [verbalisant] , brigadier van Politie Utrecht (p. 13):
Op 29 mei 2012, omstreeks 14:20 uur, heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden. Aangever [slachtoffer 2] omschreef de portier die hem mishandelde als volgt:
Een negroïde man, tussen de 30-40 jaar oud, ongeveer 1.80 m lang, stevig postuur en kort gemillimeterd haar. Hij was gekleed in een zwart pak met een beveiligings V erop.
Opmerking verbalisant.
Mij is ambtshalve bekend geworden dat deze portier is genaamd:
[verdachte] , geboren op 19 november 1968, p/a [a-straat 1] te Utrecht.
7. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 29 mei 2012, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (p. 21-22):
Op 29 mei 2012, omstreeks 03:00 uur was ik werkzaam als portier bij café [A] , gevestigd aan de [a-straat 1] te Utrecht. Ik was als zodanig herkenbaar gekleed. Ik kan mijzelf als volgt omschrijven:
- man, getint uiterlijk, lengte ongeveer 185 cm, kort zwart haar en portierskleding (blauw vestje met V-teken, donker broek)."
2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als 'mishandeling, meermalen gepleegd'.
2.5.
Het Hof heeft bepaald dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel aan de verdachte wordt opgelegd en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Verdachte heeft zich tijdens zijn werkzaamheden als portier schuldig gemaakt aan de mishandeling van twee personen. Hij heeft daarbij de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers geschaad. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft voorts gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 maart 2015 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake soortgelijke feiten.
Voorts neemt het hof ten voordele van verdachte in aanmerking dat deze strafzaak grote gevolgen voor hem heeft gehad. Zo heeft hij ter zitting van het hof verklaard dat hij ten gevolge van de onderhavige strafzaak zijn baan, onderneming en woning is kwijtgeraakt. Tot slot overweegt het hof dat de afhandeling van deze strafzaak (te) lang heeft geduurd.
Het hof acht het derhalve raadzaam te bepalen dat in verband met de persoon van verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd."
2.6.
Het middel klaagt terecht dat het bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen, niet zonder meer uit de bewijsmiddelen valt af te leiden. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de (juiste) kwalificatie daarvan, en in aanmerking genomen dat met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel is opgelegd, is het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. Hetgeen in de schriftuur is aangevoerd omtrent een mogelijk civielrechtelijk belang indien de verdachte door [slachtoffer 1] zou worden betrokken in een civiele procedure tot vergoeding van schade wegens (beweerdelijk) toegebracht letsel, vormt niet een voldoende belang bij het cassatieberoep. Daarom heeft de verdachte geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof met het oog op een nieuwe behandeling.
Nu ook de overige klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden, zal de Hoge Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 maart 2017.