Uitspraak
aRO, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
24 september 1993.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin [eiser], als gedelegeerd commissaris van [A] B.V., wordt verweten onrechtmatig te hebben gehandeld jegens de crediteuren van de vennootschap. De vennootschap werd op 16 juni 1983 in staat van faillissement verklaard. De curator vorderde van [eiser] een schadevergoeding van ƒ 175.000,--, het verschil tussen de koopprijs van een onroerende zaak die [eiser] aan de vennootschap had verkocht en de opbrengst bij executie na faillissement. De Rechtbank had eerder de vordering van de curator afgewezen, maar het Gerechtshof vernietigde dit vonnis en oordeelde dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat [eiser] zich bewust was van de twijfelachtige waarde van de onroerende zaak en dat hij zich jegens de schuldeisers schuldig had gemaakt aan onrechtmatig handelen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van [eiser] en veroordeelde hem in de proceskosten.