ECLI:NL:HR:2003:AI0344

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/173HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid in hoger beroep tegen tussenvonnis en eindvonnis in een makelaarszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en [verweerster]. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn hoger beroep tegen een tussenvonnis en eindvonnis van de kantonrechter. [Verweerster] had [eiser] gedagvaard voor de kantonrechter te Beetsterzwaag, waarbij zij een vordering tot betaling van courtage had ingesteld. De kantonrechter heeft [eiser] bij eindvonnis veroordeeld om aan [verweerster] een bedrag van ƒ 10.000,-- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. [Eiser] heeft hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank te Leeuwarden heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het eindvonnis en tussenvonnis. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [eiser] geen belang had bij zijn appel tegen het tussenvonnis, omdat dit tussenvonnis niet als een deelvonnis kan worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens wordt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

7 november 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/173HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 24 juli 2000 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de kantonrechter te Beetsterzwaag en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 10.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 19 december 2000 [verweerster] bewijslevering opgedragen en bij eindvonnis van 5 juni 2001 [eiser] veroordeeld om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 10.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 9.400,-- vanaf 24 juli 2000 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Leeuwarden.
Bij vonnis van 13 februari 2002 heeft de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen voormeld tussenvonnis en eindvonnis waarvan beroep.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1Het gaat in deze zaak, voor zover in cassatie van belang, om het volgende.
(i) Tussen [eiser] als opdrachtgever en [verweerster] als makelaar is op 25 augustus 1999 een bemiddelingsovereenkomst tot stand gekomen ter zake van de verkoop van een aan de dochter van [eiser] in eigendom toebehorende woning te [plaats]. De looptijd van de opdracht eindigde op 11 oktober 1999.
(ii) Op de bemiddelingsovereenkomst zijn de voorwaarden van de Landelijke Makelaarsvereniging (LMV) van toepassing. Ingevolge art. 19 van deze voorwaarden is de opdrachtgever courtage aan de makelaar verschuldigd indien tijdens de looptijd van de opdracht een overeenkomst tot stand komt, ook indien deze overeenkomst niet het gevolg is van de door de LMV-makelaar verleende diensten.
(iii) Op 10 oktober 1999 heeft [eiser] de bemiddelingsovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd.
(iv) Aan haar onder 1 vermelde vordering tot betaling van courtage heeft [verweerster] ten grondslag gelegd dat [eiser] de woning voor het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft verkocht aan [betrokkene 1].
(v) [Eiser] heeft als verweer aangevoerd - kort gezegd - a) dat hij geen volmacht had van zijn dochter om de woning te verkopen en dat de bemiddelingsovereenkomst is aangegaan onder de voorwaarde dat zijn dochter deze overeenkomst mede zou ondertekenen, welke voorwaarde niet is vervuld, alsmede b) dat de woning niet op 10 oktober 1999 is verkocht, doch eerst op 11 januari 2000, derhalve in ieder geval na de looptijd van de aan [verweerster] verstrekte opdracht.
(vi) Bij tussenvonnis heeft de kantonrechter het onder a) bedoelde verweer verworpen en in verband met het onder b) bedoelde verweer aan [verweerster] te bewijzen opgedragen dat de woning vóór 11 oktober 1999 is verkocht aan [betrokkene 1].
(vii) Bij eindvonnis heeft de kantonrechter [verweerster] geslaagd geoordeeld in het haar opgedragen bewijs en haar vordering toegewezen.
(viii) [Eiser] is van het eindvonnis van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. Hij voerde twee grieven aan, beide gericht tegen de in het tussenvonnis opgenomen beslissing van de kantonrechter tot verwerping van het onder a) bedoelde verweer van [eiser].
(ix) De rechtbank heeft [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis, alsmede in zijn hoger beroep tegen het eindvonnis van de kantonrechter. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat tegen het eindvonnis van de kantonrechter geen grieven zijn gericht, zodat het hoger beroep daartegen niet-ontvankelijk zal worden verklaard, dat [eiser] twee grieven tegen het tussenvonnis van de kantonrechter heeft aangevoerd, dat hij beoogd heeft de vernietiging van het tussenvonnis te vorderen, maar dat, nu [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het eindvonnis van de kantonrechter, [eiser] geen belang heeft bij zijn appel tegen het tussenvonnis, nu hij reeds niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het eindvonnis, zodat hij op die grond tevens niet-ontvankelijk is in zijn appel tegen het tussenvonnis.
Het middel keert zich tegen de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop zij berust.
3.2 Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de in één instantie gewezen vonnissen - voor zover geen deelvonnissen - niet als op zichzelf staand mogen worden beschouwd, doch, tezamen met het eventuele eindvonnis, één geheel vormen, terwijl de spreiding van de beslissingen van de rechter over die vonnissen een min of meer toevallige is, veelal afhankelijk van diens procesbeleid (HR 22 oktober 1993, nr. 15099, NJ 1994, 509).
3.3 In de onderhavige zaak is [eiser] in hoger beroep gekomen van het eindvonnis van de kantonrechter en heeft hij zijn grieven gericht tegen het tussenvonnis van de kantonrechter. In dit tussenvonnis heeft de kantonrechter niet aan het proces omtrent enig deel van het door [verweerster] gevorderde door een uitdrukkelijk dictum een einde gemaakt. Het tussenvonnis is dus geen deelvonnis, en vormt derhalve met het oog op het door [eiser] ingestelde hoger beroep met het eindvonnis één geheel. De enkele omstandigheid dat [eiser] zijn grieven slechts heeft gericht tegen het tussenvonnis en niet tegen het eindvonnis is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, dan ook geen grond om [eiser] in zijn hoger beroep tegen het eindvonnis niet-ontvankelijk te verklaren. Daarmee ontvalt tevens de grond aan het oordeel van de rechtbank dat [eiser], wegens gebrek aan belang, evenmin ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis. Het middel is derhalve gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 13 februari 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 388,74 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 7 november 2003.