ECLI:NL:HR:2017:1266

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
16/02221
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beroepsaansprakelijkheid van een advocaat en bewijslastverdeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat. De zaak betreft een geschil tussen Zosta Beheer B.V. en een verweerster, waarbij Zosta in cassatie ging tegen eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en arresten van het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De advocaat van Zosta, mr. J.P. Heering, en de advocaat van de verweerster, mr. B.T.M. van der Wiel, hebben de zaak toegelicht. De Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het principale beroep niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde.

In de beslissing heeft de Hoge Raad Zosta veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.596,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

7 juli 2017
Eerste Kamer
16/02221
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ZOSTA BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
[verweerster],
kantoor houdende te [plaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Zosta en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/521076 / HA ZA 12-823 van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2012 en 15 mei 2013;
b. de arresten in de zaak 200.135.455/01 van het gerechtshof Amsterdam van 23 december 2014 en 10 maart 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof 23 december 2014 en 10 maart 2015 heeft Zosta beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep. [verweerster] heeft voorts bij conclusie van antwoord gevorderd dat de toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Zosta mede door mr. L.V. van Gardingen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Zosta in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Zosta deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
7 juli 2017.