Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
kantoor houdende te [plaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
7 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat. De zaak betreft een geschil tussen Zosta Beheer B.V. en een verweerster, waarbij Zosta in cassatie ging tegen eerdere arresten van het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en arresten van het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De advocaat van Zosta, mr. J.P. Heering, en de advocaat van de verweerster, mr. B.T.M. van der Wiel, hebben de zaak toegelicht. De Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem heeft geconcludeerd tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het principale beroep niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde.
In de beslissing heeft de Hoge Raad Zosta veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 2.596,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.