ECLI:NL:HR:2016:3416

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
16/00293
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake bedreiging met geweld en diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 november 2015. De verdachte, geboren in 2000, was in hoger beroep veroordeeld voor het medeplegen van diefstal, voorafgegaan door bedreiging met geweld. De verdediging stelde dat de verklaring van de aangever onvoldoende steun bood voor de bewezenverklaring van de bedreiging met geweld, aangezien deze verklaring niet werd ondersteund door ander bewijs. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarbij werd opgemerkt dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof over de bedreiging met geweld niet zonder meer begrijpelijk was, en dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Het arrest van het Hof kon daarom niet in stand blijven.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/00293 J
KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 november 2015, nummer 20/001691-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 16/00293 J
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: mr. M.J.N. Vermeij
Dossiernummer: D2015205
Inzake: [verdachte].
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats], woonachtig aan de [a-straat 1] te [woonplaats], verzoeker tot cassatie van het door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 11 november 2015 onder nummer 20-001691-15 gewezen arrest.
MIDDEL
1. Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. Met name zijn geschonden de artikelen 342 lid 2 en 359 lid 3 j° 415 Sv, doordat het oordeel van het Hof, dat de verklaring van aangever dat verzoeker hem met een mes zou hebben bedreigd, "in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien", voldoende steun biedt aan de bewezenverklaring dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal voorafgegaan door bedreiging met geweld, niet zonder meer begrijpelijk is.

2. Toelichting

2.1
Ten laste van verzoeker heeft het Hof bewezenverklaard dat hij
"(...) 15 november 2014 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, me het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee playstation spellen (...) toebehorende aan [betrokkene 1], welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een (stanley)mes aan [betrokkene 1] heeft getoond en voorgehouden en (daarbij) [betrokkene 1] dreigend de woorden "ik ben niet bang om hem te gebruiken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, toe te voegen".
2.2
In de "Aanvulling bewijsmiddelen" van 7 juni 2016 heeft het Hof (onder andere en voor zover relevant) de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte (...) inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
(...)
(p. 52)
(...)
Op 15 november 2014, omstreeks 16.30 uur, stond ik op de parkeerplaats. Ik zag dat twee jongens mijn richting in kwamen. Ik zag dat een van hen [medeverdachte] was. Ik herkende hem aan zijn profielfoto op facebook. Ik hoorde de jongen waarvan ik hem herkende als [medeverdachte] vragen of ik de spellen had. Ik had op dat moment de spellen in mijn rechterjaszak zitten. Ik haalde de spellen uit mijn jaszak. Ik hield de spellen voor me. (...) Op dat moment zag ik dat de jongen die bij [medeverdachte] was met zijn hand in zijn linkerjaszak ging. Hij pakte meteen een stanleymes uit zijn linker jaszak. Ik zag dat er een klein stukje van het stanleymes uit het mes stak. Ik zag dat hij het mes in mijn richting hield. Ik hoorde hem zeggen: "ik heb hier een mes, ik ben niet bang om hem te gebruiken " of woorden van gelijke strekking. Op dat moment pakte [medeverdachte] de spellen uit mijn hand en draaiden hun allebei om renden weg. Ik zag dat [medeverdachte] achter het stuur van een auto ging zitten en de andere jongen er langs ging zitten.
(...)
2. Een proces-verbaal verhoor verdachte (...) inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
(...)
Ik heb vervolgens aan [verdachte] gevraagd of hij met mij mee wilde rijden om de spellen te kopen. Ik rijd in een Mercedes. Deze is champagne grijs van kleur.
(...) Vervolgens waren wij om 16.30 uur op de parkeerplaats bij de sportvelden. [verdachte] en ik zijn uitgestapt en naar [betrokkene 1] toegelopen. [betrokkene 1] gaf mij de spellen met de hoesjes eromheen.
(...) [verdachte] zei tegen mij: "Stap snel in de auto en rijd snel weg. " Ik heb dit vervolgens gedaan. Ik heb dus niet voor de spellen betaald".
2.3
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 28 oktober 2015 (blz. 2) blijkt dat de voorzitter het volgende heeft voorgehouden aan verzoeker:
"Medeverdachte [medeverdachte] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij de spellen aan jou had gegeven en naar de auto is gelopen om zijn portemonnee te pakken. Toen zou je achter hem aan zijn gekomen en hebben gezegd: "stap snel in". [medeverdachte] had wel het idee dat er wat was gebeurd, omdat [betrokkene 1] niet achter jou aan kwam rennen".
2.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 28 oktober 2015 (blz. 8) blijkt dat de raadsvrouwe van verzoeker bij pleidooi het volgende heeft aangevoerd over de bedreiging met geweld:
"Enkel aangever stelt dat hij onder dwang met een mes de spellen heeft afgegeven.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft immers weliswaar cliënt genoemd als betrokkene van het afnemen van de spellen zonder te betalen, maar hij heeft niet kunnen verklaren over ene mes of een bedreiging met een mes.
Er is ook geen mes bij cliënt aangetroffen.
Eén verklaring is thans onvoldoende. Vrijspraak voor dit deel, conform de rechtbank".
2.5
In het arrest van het Hof (blz. 4-6) is ten aanzien van de ten laste gelegde "bedreiging met geweld" het volgende opgenomen:
"Door de raadsvrouwe is voorts aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de ten laste gelegde bedreiging met geweld, nu alleen aangever hierover heeft verklaard en er geen mes bij verdachte is aangetroffen.
Het Hof overweegt het volgende.
(...)
Het Hof verwerpt het verweer van de raadsvrouwe. Het hof overweegt hieromtrent dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet alle onderdelen van een tenlastelegging onderbouwd moeten worden met twee bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het hof biedt het gebezigde bewijs, waaronder de verklaring van aangever dat verdachte hem met een (stanley)mes heeft bedreigd, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien voldoende steun aan de bewezenverklaring. Het is het hof niet gebleken dat aangever [betrokkene 1] op enig moment zijn verklaring heeft aangedikt. Over de bedreiging met geweld heeft aangever gedetailleerd verklaard. Het hof acht die verklaring, mede bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen, dan ook voldoende betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs".
2.6
Dit oordeel van het Hof is zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, onbegrijpelijk. In de eerste plaats is de verklaring van aangever de enige bron voor de beweerdelijk gepleegd bedreiging met geweld.
2.7
Het Hof ziet dit manco kennelijk gecompenseerd door de omstandigheid dat (zoals het Hof heeft overwogen) aangever "gedetailleerd verklaard" zou hebben over deze bedreiging.
2.8
Bij de gedetailleerdheid van de verklaring van aangever dienen echter de nodige kanttekeningen geplaatst te worden, aangezien het Hof in zijn "Aanvulling bewijsmiddelen" een nogal in het oog springend "detail" van de (volgens aangever) geuite bedreiging heeft weggelaten - vermoedelijk omdat dit detail dermate ongerijmd is dat het de "onderlinge samenhang" van het bewijs dat verzoeker zich schuldig gemaakt zou hebben aan bedreiging met geweld zou verstoren.
2.9
De verklaring van aangever op bladzijde 53 van het dossier is anders dan de weergave van die verklaring in de "Aanvulling bewijsmiddelen". Daarbij gaat het met name om de weggelaten zin dat verzoeker gezegd zou hebben dat hij "op de bouw" werkt:
"Ik haalde de spellen uit mijn jaszak. Ik hield de spellen voor me. Op dat moment dacht ik dat ik de spellen zou geven en 30 euro van hen zou krijgen en dan zou het klaar zijn. Ik zei toen nog het duurde wel lang, hiermee doelde ik op de verkoop van de spellen. Op dat moment zag ik dat de jongen die bij [medeverdachte] was met zijn hand in zijn linkerjaszak ging.
Ik hoorde hem zeggen "ik werk op de bouw" of woorden van gelijke strekking. Hij pakte meteen een stanleymes uit zijn linker jaszak. Ik zag dat er een klein stukje van het stanleymes uit het mes stak. Ik zag dat hij het mes in mijn richting hield. Ik hoorde hem zeggen: "ik heb hier een mes, ik ben niet bang om hem te gebruiken" of woorden van gelijke strekking. Ik keek meteen in zijn richting. Op dat moment pakte [medeverdachte] de spellen uit mijn hand en draaiden hun allebei om en renden weg in de richting van de speelplaats naar de weg die daar achter lag. Ik zag dat daar ook een school lag. Ik zag daar een auto staan. Ik zag dat [medeverdachte] achter het stuur ging zitten en de andere jongen er langs ging zitten" (onderstreping MV).
2.1
Gezien de leeftijd van verzoeker, die slechts 13 (!) jaar oud was ten tijde van het tenlastegelegde misdrijf, is het vrijwel volledig ondenkbaar dat hij (als onderdeel van een "geloofwaardige" bedreiging) gezegd zou kunnen hebben "Ik werk op de bouw".
2.11
Samen met de consequente ontkenning van verzoeker dat hij aanwezig geweest is bij de door [betrokkene 1] aangegeven diefstal, en de door de raadsvrouwe van verzoeker opgeworpen bezwaren tegen de fotoconfrontatie, wijzen deze feiten en omstandigheden er eerder op dat verzoeker inderdaad niet aanwezig was ten tijde van het plegen van het misdrijf, in plaats van dat zij steun bieden aan de bewezenverklaring dat verzoeker zich schuldig gemaakt zou hebben aan bedreiging met geweld jegens aangever [betrokkene 1].
2.12
In de tweede plaats is van belang dat de verklaring van aangever [betrokkene 1], voor wat betreft (de "details" van) het verloop van de transactie en de bedreiging met geweld, zeer sterk afwijkt van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte].
2.13
Volgens [betrokkene 1] wilde hij de spellen net overhandigen toen "de jongen die bij [medeverdachte] was" een mes tevoorschijn haalde en zijn bedreiging uitte. [medeverdachte] pakte toen (aldus aangever) de spellen af, waarna beide jongens wegrenden.
2.14
Volgens [medeverdachte] zou hij echter de spellen, na overhandiging door aangever, aan zijn metgezel gegeven hebben. [medeverdachte] zou daarna laatstgenoemden achtergelaten hebben om naar zijn auto te lopen, teneinde zijn portemonnee te pakken. De metgezel ontfutselde de spellen intussen echter aan aangever, en zou achter [medeverdachte] aan gerend zijn.
2.15
Deze twee verklaringen vertonen, voor wat betreft de bedreiging met geweld, geen samenhang en kunnen elkaar niet (zoals het Hof heeft overwogen) onderling versterken, integendeel.
2.16
Artikel 342 lid 2 Sv strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat deze bepaling de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.(1) Vereist is in ieder geval dat de verklaring van de getuige voldoende wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron, hetgeen het geval zal zijn als het verband tussen die verklaring en de overige bewijsgronden niet te ver verwijderd is.(2)
2.17
Het moge zo zijn dat artikel 342 lid 2 Sv betrekking heeft op de tenlastelegging als geheel, maar nu het essentiële strafverhogende element (bedreiging met geweld) zodanig op zichzelf staat als hier, is het oordeel van het Hof dat de verklaring van aangever hierover, "in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien", voldoende steun biedt aan de bewezenverklaring, zonder nadere motivering (die echter ontbreekt) onbegrijpelijk.
2.18
Het arrest kan niet in stand blijven.
1 Zie bijvoorbeeld HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
2 Zie HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3704; HR 30 juni 2009, ECU:NL:HR:2009:BG7746; HR 26 januari 2010, ECU:NL:HR:2010:BK2094; HR 15 juni 2010, ECU:NL:HR:2010:BM2440; HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728; HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890; HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1158.