Uitspraak
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) In 1995 hebben [eiser] en zijn toenmalige echtgenote [betrokkene] de eigendom verworven van een voormalige boerderij met bijgebouwen en gronden, gelegen te [plaats] (hierna: de woning).
- ii) De woning is gelegen in een gebied met een agrarische bestemming. In dit gebied waren grootschalige planologische ontwikkelingen voorzien of gaande, leidende tot de komst van megastallen.
- iii) [eiser] en [betrokkene] zijn in de woning gaan wonen en [eiser] heeft in de bijgebouwen een tandtechnisch laboratorium gehad. Vooraf had [eiser] aan de gemeente om toestemming voor het voorgenomen gebruik gevraagd. In juni 1995 heeft de gemeente aan [eiser] geschreven:
- iv) In februari 2007 zijn [eiser] en [betrokkene] van echt gescheiden. Feitelijk was [eiser] reeds in oktober 2005 uit de woning vertrokken.
- v) Bij schriftelijke koopovereenkomst van 1 oktober 2007 hebben [eiser] en [betrokkene] de woning verkocht aan [verweerder] c.s. voor € 435.000,-- (hierna: de koopovereenkomst). Voorafgaand aan de koopovereenkomst hebben [verweerder] c.s. uitsluitend contact gehad met [betrokkene] . Levering heeft plaatsgevonden op 1 februari 2008.
Zij hebben in eerste aanleg vermindering gevorderd van de kooprijs ter opheffing van het door hen geleden nadeel met een bedrag van € 166.770,--. Subsidiair hebben zij aan deze vordering ten grondslag gelegd dat op de woning een bijzondere last of beperking rust in de zin van art. 7:15 BW. Zij hebben tevens aanspraak op vergoeding van kosten gemaakt.
Het hof heeft het vonnis vernietigd. Het heeft [eiser] en [betrokkene] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [verweerder] c.s. van € 70.000,--, met wettelijke rente. Het hof heeft verstaan dat de kosten van de deskundige voor de helft door elk van partijen moeten worden gedragen.
[verweerder] c.s. hebben zich in hoger beroep mede beroepen op non-conformiteit (art. 7:17 BW). Die grondslag moet op processuele gronden buiten beschouwing worden gelaten voor het beroep op de planologische ontwikkelingen, maar kan wel worden behandeld voor het verwijt dat [betrokkene]
[verweerder] c.s. had moeten wijzen op de agrarische bestemming (rov. 5.4.5-6).
(nr. 15/04731).
c.s. hebben in hun memorie van grieven in het kader van het beroep op dwaling aangevoerd dat [eiser] en [betrokkene] een mededelingsplicht hadden ten aanzien van de planologische ontwikkelingen (nrs. 61-63). Over de agrarische bestemming van de woning hebben [verweerder] c.s. vervolgens uitsluitend geklaagd in verband met art. 7:15 BW (nr. 64 e.v.). [eiser] en [betrokkene] hebben in hun memories van antwoord het dwalingsberoep klaarblijkelijk niet zo gelezen dat het mede betrekking had op de agrarische bestemming. In het licht hiervan is onbegrijpelijk dat het hof, onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank en naar de nrs. 62 en 64 van de memorie van grieven, heeft overwogen dat [verweerder] c.s. hun vordering ter zake van de bestemming van de woning mede op dwaling hebben gebaseerd. De klacht kan echter niet tot cassatie leiden omdat het hof zijn oordeel dat de vordering van [verweerder] c.s. tot een bedrag van € 70.000,-- toewijsbaar is, blijkens de op rov. 12.42 van het eindarrest volgende overwegingen kennelijk niet mede op de grondslag dwaling heeft gebaseerd.
4.Beslissing
16 december 2016.