Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
10 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Het Hof had een bedrag van € 17.219,09 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar had verzuimd om de vordering van de benadeelde partij Enexis B.V. in mindering te brengen op dit bedrag. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, maar alleen voor het deel dat betrekking had op de vordering van Enexis B.V. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij niet in mindering had gebracht op het geschatte voordeel. De Hoge Raad besloot om de zaak zelf af te doen en de betalingsverplichting van de betrokkene te verminderen tot € 11.559,-. Dit arrest herhaalt belangrijke overwegingen uit eerdere uitspraken en benadrukt de noodzaak om bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening te houden met schadevergoedingen die aan benadeelde partijen zijn toegekend.