ECLI:NL:HR:2000:AA5438
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- A.M.M. Orie
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte, geboren in 1955, die ten tijde van de uitspraak gedetineerd was. De verdachte had eerder beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, die op 13 augustus 1998 was gedaan. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar alleen voor wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Dit was te wijten aan een aanzienlijke vertraging van bijna 11 maanden tussen het instellen van het cassatieberoep en het ontvangen van de stukken door de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor de hoogte van het te betalen bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde vervangende hechtenis. Het bedrag is verlaagd van ƒ 12.500,-- naar ƒ 11.250,-- en de vervangende hechtenis is verminderd met 10 dagen, tot een totale duur van 95 dagen. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het Hof in stand blijven.