In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de teruggaaf van belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM). De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 30 mei 2013 had geoordeeld over de teruggaaf van BPM aan belanghebbende, een B.V. die handelt in gebruikte personenauto's. De zaak draait om de vraag of de inspecteur gebonden is aan de datum van eerste toelating van een auto zoals vermeld in het kentekenregister, in dit geval 9 juli 2009, of dat hij ook kan uitgaan van een eerdere datum, 23 juni 2005, waarop de auto in Duitsland voor het eerst is toegelaten tot de openbare weg.
De Hoge Raad oordeelde dat de inspecteur niet gebonden is aan de onjuiste datum in het kentekenregister, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van deze onjuistheid door de RDW. De Hoge Raad bevestigde dat de inspecteur bij de berekening van de teruggaaf van BPM rekening moet houden met de authentieke gegevens, en dat de datum van eerste toelating zoals vermeld in het kentekenregister niet automatisch leidde tot een hogere teruggaaf. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het terug te geven bedrag aan BPM correct was vastgesteld.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste registratie van gegevens in het kentekenregister en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen bij het vaststellen van authentieke gegevens. De Hoge Raad concludeerde dat de inspecteur niet gebonden is aan een onjuist authentiek gegeven in het kentekenregister, mits hij dit niet zelf heeft veroorzaakt of nagelaten om te corrigeren.