In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een autoschadebedrijf, tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die door de Inspecteur is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 2.931 werd gehandhaafd door de Inspecteur na een bezwaarschrift van belanghebbende. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verlaagd tot € 2.139. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de Inspecteur incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
De zaak draait om de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, waarbij de bewijslastverdeling en de taxatiemethodiek van de schade-auto centraal staan. Belanghebbende heeft een auto uit Duitsland geïmporteerd en aangifte gedaan voor de Bpm, maar de Inspecteur betwist de handelsinkoopwaarde en de hoogte van de schade. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de bewijslast heeft om aan te tonen dat de Bpm niet te hoog is vastgesteld, en dat de taxatiemethodiek van belanghebbende, die gebruik maakt van koerslijsten en taxatierapporten, correct is.
Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd, omdat de Inspecteur niet heeft aangetoond dat de handelsinkoopwaarde van de auto hoger is dan door belanghebbende is opgegeven. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de naheffingsaanslag wordt vernietigd. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.