Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middelen
3.Beslissing
11 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 25 oktober 2012, met nummer 22/003470-08. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. A.M. Seebregts uit Rotterdam. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, zijn verschillende argumenten naar voren gebracht ter ondersteuning van het beroep. De Advocaat-Generaal, P.C. Vegter, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat het cassatieberoep niet gegrond is. De raadsman heeft hierop schriftelijk gereageerd, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ingediende middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 11 februari 2014 het beroep verworpen, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, samen met de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.