ECLI:NL:HR:2011:BP4673
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot omzetting faillissement in schuldsanering en de beoordeling van goede trouw bij belastingschulden
In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 2005 een eigen onderneming in de logistiek had, een verzoek ingediend tot opheffing van haar faillissement en toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Amsterdam heeft op 19 januari 2010 dit verzoek afgewezen, omdat zij van oordeel was dat verzoekster niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar belastingschulden, die grotendeels voortkwamen uit haar onderneming. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven tot toepassing van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet.
Verzoekster heeft tegen deze beslissing beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 5 maart 2010 vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte het beroep van verzoekster op artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet onbesproken had gelaten. Dit artikel biedt de mogelijkheid om, ondanks het ontbreken van goede trouw, toch tot schuldsanering te worden toegelaten, mits er voldoende onderbouwing is voor de stellingen van verzoekster.
De Hoge Raad benadrukte dat indien de stellingen van verzoekster juist zijn, dit kan betekenen dat zij, ondanks haar slechte financiële positie en de belastingschulden, toch in aanmerking kan komen voor de schuldsanering. De beslissing van het hof was onvoldoende gemotiveerd, waardoor de Hoge Raad de zaak terugverwees voor een nadere beoordeling.