In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 54.700,-, dat op 28 juli 2013 in een plastic tas in zijn auto werd aangetroffen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte eerder was vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van de verdachte kritisch beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn uitleg over de herkomst van het geld. De verdachte had aanvankelijk verklaard dat het geld toebehoorde aan zijn werkgever, maar later gaf hij aan dat het zijn eigen geld was, zonder overtuigende bewijsstukken te overleggen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden waaronder het geld was aangetroffen, het vermoeden van witwassen rechtvaardigden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en het geldbedrag werd verbeurd verklaard. Het hof baseerde zijn oordeel op de feiten en omstandigheden van de zaak, evenals op relevante jurisprudentie.