ECLI:NL:GHARL:2015:2790

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
21-006819-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk geldbedrag aangetroffen in een plastic tas

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 54.700,-, dat op 28 juli 2013 in een plastic tas in zijn auto werd aangetroffen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte eerder was vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van de verdachte kritisch beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn uitleg over de herkomst van het geld. De verdachte had aanvankelijk verklaard dat het geld toebehoorde aan zijn werkgever, maar later gaf hij aan dat het zijn eigen geld was, zonder overtuigende bewijsstukken te overleggen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden waaronder het geld was aangetroffen, het vermoeden van witwassen rechtvaardigden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en het geldbedrag werd verbeurd verklaard. Het hof baseerde zijn oordeel op de feiten en omstandigheden van de zaak, evenals op relevante jurisprudentie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006819-14
Uitspraak d.d.: 17 april 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 10 november 2014 met parketnummer 18-820024-14
in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats], op [geboorteplaats],
wonende te [adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 54.700,- verbeurd zal verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. R. Zilver, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2013, te [plaats], althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van E 54700,--, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag van
E 54700,--, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten dat geldbedrag, voorhanden had, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf,
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 juli 2013, te [plaats], althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van E 54700,--, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van
E 54700,--, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent de vrijspraak van het primair ten laste gelegde en het bewijs voor het subsidiair ten laste gelegde
De feiten en omstandigheden
In de namiddag van 28 juli 2013 zagen verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee een zwarte Mercedes Benz met een Duits kenteken rijden over de N 366 binnen de gemeente [gemeente]. De auto reed met te hoge snelheid. Verbalisanten gaven de bestuurder een stopteken , waaraan deze voldeed. De bestuurder, verdachte [verdachte], overhandigde desgevraagd zijn rijbewijs. Verbalisanten trokken vervolgens het voertuig na. Dat bleek op naam te staan van [naam 1], werkgever van verdachte, met antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Door deze informatie, in combinatie met de waarneming van verbalisant dat de bijrijder met zijn been een plastic zak aan het zicht probeerde te onttrekken, ontstond het vermoeden dat beide personen zich schuldig maakten aan enigerlei overtreding van de Opiumwet. Verbalisant verzocht en verkreeg toestemming om de auto te doorzoeken. Ter hoogte van de bijrijderstoel zag verbalisant de eerder genoemde plastic zak staan. Daarin bleken zich kleinere, dertien doorzichtige plastic zakjes en een enveloppe te bevinden met eurobiljetten in kleine coupures. Verdachte werd vervolgens, tezamen met bijrijder [naam 2], aangehouden op verdenking van witwassen, als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Zij werden overgebracht naar de brigade der Koninklijke Marechaussee te Coevorden. De zich in de plastic tas bevindende eurobiljetten werden aldaar geteld. Het bleek om een bedrag van € 54.700,- te gaan, in coupures van ten hoogste € 50,-. In de tas werd ook een paarse Nokiatelefoon aangetroffen.
Uit het dossier en het besprokene ter terechtzitting ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep komt voorts het navolgende naar voren:
Aanvankelijk verklaarde verdachte bij zijn staandehouding dat het geldbedrag, evenals de auto, toebehoorde aan zijn werkgever [naam 1]. Tijdens zijn verhoor nadien op 29 juli 2013 kwam hij daarop terug. Hij verklaart dan te hebben gelogen over de herkomst van het geld en dat het zijn eigen geld is, met dien verstande dat een gedeelte van € 10.000,- van zijn broers geleend geld betreft. De rest, een bedrag van ongeveer € 45.000,-, zou hij gedurende een aantal jaren bij elkaar hebben gespaard door af en toe een auto te kopen en door te verkopen. Gevraagd naar de prijsklasse daarvan verklaart verdachte dat het om auto’s met een aankoopprijs van € 10.000,- tot € 12.000,- gaat en dat zijn winstmarge doorgaans tussen de € 2.000,- en € 3.000,- ligt. Hij schat aanvankelijk dat hij in totaal ongeveer tien auto’s heeft gekocht en verkocht. Na geconfronteerd te zijn met het feit dat de uitkomst van de rekensom het aangetroffen bedrag niet kan verklaren, verklaart verdachte dat het er misschien meer zijn. Hij heeft deze auto’s niet op naam gehad en zegt ook overigens geen bewijsstukken of administratie (meer) te hebben van de betreffende transacties. Verdachte kan zich niet herinneren wat hij wanneer gespaard heeft.
Gevraagd naar het doel van zijn reis vanuit zijn woonplaats [woonplaats] in Duitsland naar Nederland met medeneming van de plastic tas met geld, verklaart verdachte dat hij op weg was naar Groningen om een dure auto - aanvankelijk aldus zijn verklaring een door hem al gespotte Porsche Panorama turbo, later in zijn verklaring niet per se een Porsche - te kopen. Verdachte verklaart eerst niet op internet te hebben gekeken, verklaart later weer wel op internet naar auto’s te hebben gekeken. Hij zou in opdracht van twee Wit-Russische autohandelaren, die hij enkele dagen eerder had ontmoet, een auto kopen. Gevraagd naar hun namen verklaart verdachte dat hij, anders dan enkel hun voornamen [naam 3] en [naam 4], geen gegevens van hen heeft.
Over de in de door verdachte bestuurde auto aangetroffen telefoons verklaart verdachte dat die van de Russen zijn. Uit het dossier volgt dat één van deze telefoons, een paarse Nokia, bij inbeslagneming werd aangetroffen in de plastic boodschappentas waarin zich tevens de zakjes en enveloppe met geld bevond. Bij het uitlezen van deze telefoon worden verschillende sms-berichten aangetroffen die een periode van ongeveer twee maanden voorafgaand aan de aanhouding van verdachte beslaan. Onder die berichten bevinden zich uitgestuurde berichten “Ok kom praxis”,”Ok ich krieg noch 750 und 500 gr”, “halb 10 ok” en onder meer de inkomende berichten “Weet hij wel dat hij bij die parkeer pleik moet komen”, “Ik word helemaal para hier van wachten”, “Ich hab 5 tausent fergessen in tasche. Bringe ich morgen”, “50 Braun fur lange, ich kome mit lange”, “600 Braun, 500 und 100”, “1 Uhr. Aleks wolte geld paken,wifil im ungefer”, “Kum zum praxis ich dar”, “Lange komt er braucht 50”, ”Ruf bite an. Osnobruk morgen 600 braun”, “50 fur lange morgen mit nemen”, “Melde dich ich habe einen neue kliend. Alex”. Verdachte verklaart dat deze telefoon niet aan hem toebehoort. Bijrijder [naam 2] kan of wil omtrent deze telefoon niets verklaren.
Gevraagd naar zijn reguliere inkomsten verklaart verdachte dat hij ongeveer € 1.000,- per maand verdient in het tuincentrum van zijn werkgever [naam 1]. Zijn vrouw verdient ongeveer € 600,- per maand in de zorgsector. Het echtpaar heeft twee kinderen. Verdachte heeft verklaard daarvan hoogstens € 100,- of € 200,- in de maand te kunnen sparen, maar dat dit niet iedere maand het geval is.
Verdachte zegt bankinstellingen niet te vertrouwen, vandaar dat hij het bedrag in contanten bij zich had. Over de reden waarom het geldbedrag over tal van plastic zakjes was verdeeld en uit relatief kleine coupures bestond, wil verdachte niets verklaren.
De beoordeling door het hof
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juli 2010 (NJ 2010/456) bepaald dat - ook indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf - bewezen kan worden geacht dat een onder een verdachte aangetroffen contant geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Te denken daarbij valt aan situaties, waarin het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is en dat de bovengenoemde feiten en omstandigheden waaronder het aanzienlijke geldbedrag werd aangetroffen, het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Het hof kent daarbij betekenis toe aan de aanzienlijke omvang van het geldbedrag, de wijze waarop het geld was verpakt, de kleine coupures waaruit het bedrag bestond en de wijze waarop het bedrag werd vervoerd. Ook de omstandigheid dat in de plastic zak tussen het geld ook een telefoon werd aangetroffen waarin sms-berichten waren opgeslagen, inhoudende aanduidingen van hoeveelheden “Braun” en verwijzingen naar geldbedragen en locaties en tijdstippen van afspraken, rechtvaardigt het vermoeden van witwassen, nu het een feit van algemene bekendheid is dat het woord “Braun” op de wijze als bovenvermeld gebezigd een aanduiding is van drugs.
Van verdachte mag in de gegeven situatie worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
In hoger beroep is verdachte niet verschenen. Het hof is weliswaar met de raadsman van oordeel dat het niet aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is, de door verdachte tegenover de politie en rechtbank gegeven verklaring over de herkomst van het geld is evenwel naar het oordeel zo onwaarschijnlijk dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel terzijde wordt gesteld. Het hof stelt vast dat verdachte erkent aanvankelijk te hebben gelogen over de eigendom van het geld. Het hof stelt ook vast dat verdachte wisselend heeft verklaard over de voorgenomen aanwending van het geld. Op de vraag waarom het geld in kleine coupures van ten hoogste € 50,-. in plastic zakjes is verpakt antwoordt verdachte: “ik zeg niks meer…”
Het hof acht de verklaring van verdachte, als zou het bedrag - ook na aftrek van de beweerdelijk van zijn broers geleende € 10.000,- - door hem bijeen zijn gespaard niet geloofwaardig. Het hof heeft daarbij gelet op de omvang van het bedrag, zowel op zichzelf bezien als in relatie tot het gezinsinkomen van verdachte. Het hof stelt in dat verband voorts vast dat indien verdachte - zoals hij zelf heeft verklaard – in de loop der jaren tien auto’s heeft gekocht en verkocht en daarbij een winst heeft behaald van € 2.000,- tot € 3.000,- per auto, dit zou leiden tot een totale winst van € 25.000,-, uitgaande van een gemiddelde winstmarge van € 2.500,- per auto. Ook indien zou worden uitgegaan van de juistheid van verdachtes verklaring dat het onder hem aangetroffen bedrag met € 10.000,- moet worden verminderd vanwege van zijn broers geleend geld, is er sprake van een onverklaard en onverklaarbaar ‘gat’ van € 20.000,-. Het hof acht het uiterst onwaarschijnlijk en tevens in tegenspraak met hetgeen verdachte zelf heeft verklaard over zijn zeer beperkte spaarmogelijkheden, dat verdachte die resterende € 20.000,- van zijn bescheiden gezinsinkomen heeft gespaard.
Uit het dossier volgt dat in het onderzoek is getracht waar mogelijk de door verdachte gegeven informatie te verifiëren. Het hof stelt in dit verband vast dat verdachte niet of nauwelijks verifieerbare informatie heeft verschaft. Verdachte noemt geen terzake doende personalia over de volgens zijn verklaring potentiële kopers, heeft zijn verweer over het sparen of doorverkopen van auto’s niet concreet gemaakt en heeft geen administratie of andere gegevens ter adstructie van zijn verweer overgelegd. Verdachte heeft, aldus zijn verklaring, tegenover de politie evenmin enige auto die hij privé met winst zou hebben doorverkocht op zijn naam gehad. Het verweer van de raadsman dat een controle van het kentekenregister ten onrechte achterwege is gebleven, kan niet slagen. Een dergelijk onderzoek moet immers, gegeven de situatie dat verdachte stelt geen enkel kenteken op naam te hebben gehad, als zinloos worden beschouwd.
Het vorenstaande in aanmerking nemende stelt het hof vast dat de verklaringen van verdachte aannemelijk noch verifieerbaar zijn en dat het op grond van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden, die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan zijn dan dat het gehele in de tenlastelegging vermelde bedrag van € 54.700,- van enig misdrijf afkomstig is. Dat impliceert dat de verklaring van verdachte omtrent de leningen van zijn broers eveneens als niet aannemelijk worden aangemerkt en dat de betreffende € 10.000,- mutatis mutandis eveneens moet worden beschouwd als uit enig misdrijf verkregen. Het gegeven dat een door de politie gehoorde broer daarover een verklaring heeft afgelegd terwijl de andere broer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, maakt dit naar het oordeel van het hof, alles afwegende, niet anders.
Het verweer van de raadsman dat het ontbreken van aanknopingspunten voor de aanname dat het geldbedrag afkomstig is uit een door een ander dan verdachte gepleegd misdrijf aan een bewezenverklaring van het voorhanden hebben in de weg staat en derhalve niet tot een bewezenverklaring van witwassen kan worden gekomen, kan niet slagen nu het berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof stelt niet vast dat verdachte zelf het misdrijf waaruit het geldbedrag afkomstig is heeft gepleegd. Verdachte heeft zulks ook niet gesteld. De raadsman heeft ook niet een verweer van die strekking gevoerd en evenmin dwingen de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden tot die gevolgtrekking.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen in het dossier niet kan volgen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde acht het hof bewezen, met dien verstande dat verdachte een geldbedrag van € 54.700,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit enig misdrijf.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juli 2013, te [plaats], een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 54.700,--, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals reeds hiervoor besproken heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van de aanzienlijke som van € 54.700,-. Door witwassen wordt bewerkstelligd dat opbrengsten van misdrijven van welke aard dan ook aan het zicht van politie en justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Aldus zijn criminele activiteiten in meerdere opzichten lucratief. Witwassen tast voorts de integriteit aan van het financiële en economische verkeer. Door het voorhanden hebben van voornoemd bedrag in contanten, afkomstig van enig misdrijf, heeft verdachte daaraan een bijdrage geleverd.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte – woonachtig in Duitsland en in het bezit van de Duitse nationaliteit - in Nederland niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf van enige duur. Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, kan voor het witwassen van een bedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden als passend worden beschouwd.
De advocaat-generaal heeft oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden gevorderd. Hoewel deze straf is gebaseerd op een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en het hof tot een andersluidende conclusie is gekomen, acht het hof deze straf gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waarin het werd gepleegd en de persoon van verdachte qua modaliteit en duur passend en geboden.

Verbeurdverklaring

Het subsidiair ten laste gelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de veroordeelde toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 54.700,-.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. H.D. Wolswijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 17 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.D. Wolswijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.