ECLI:NL:HR:2010:BL3590
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Beperkingen op de heffingsrente bij aanslagen inkomstenbelasting na indiening aangifte
In deze zaak gaat het om de heffingsrente die aan belanghebbende is opgelegd in verband met een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De heffingsrente, ter hoogte van € 3560, is berekend over de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2006, na de indiening van de aangifte in mei 2005. De Inspecteur handhaafde de beschikking inzake heffingsrente na bezwaar van belanghebbende. De Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond, en het Hof bevestigde deze uitspraak. Belanghebbende ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof, dat de heffingsrente terecht was opgelegd.
De Hoge Raad oordeelt dat de heffingsrente niet correct is berekend. Volgens de Hoge Raad dient de inspecteur bij belastingen die via aanslag worden geheven, binnen drie maanden na indiening van de aangifte een (voorlopige) aanslag vast te stellen. Het zorgvuldigheidsbeginsel staat in de weg aan het in rekening brengen van meer heffingsrente dan verschuldigd zou zijn als de aanslag tijdig was opgelegd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staat gelast om het griffierecht van € 110 aan belanghebbende te vergoeden.
De Hoge Raad benadrukt dat de datum van indiening van de aangifte cruciaal is voor de berekening van de heffingsrente. De Staatssecretaris van Financiën heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de heffingsrente beperkt dient te worden, en het Hof heeft vastgesteld dat de aangifte omstreeks mei 2005 is ingediend. De Hoge Raad geeft aan dat er nader onderzoek moet plaatsvinden naar de exacte indieningsdatum en de berekening van de heffingsrente.