ECLI:NL:HR:2009:BI1325
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van arrest Gerechtshof inzake vervolging op basis van valse identiteitspapieren en vluchtelingenstatus
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die in Eindhoven werd aangeklaagd voor het bezit van een vals Grieks paspoort en een valse marinepas. De verdachte, geboren in 1962, had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland en was gevlucht uit Iran. Het Hof had eerder geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte zich beroept op artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Dit artikel biedt bescherming aan vluchtelingen die illegaal een land binnenkomen of zich daar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden.
De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het Hof onjuist was. De Hoge Raad stelde dat het Hof onvoldoende recht deed aan de bedoeling van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, dat vluchtelingen moet vrijwaren van vervolging wegens illegale binnenkomst of verblijf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kan worden berecht. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van vluchtelingen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de toepassing van strafrechtelijke sancties in dergelijke situaties.