ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ7334

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002491-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van de strafvervolging van een vluchteling op basis van het Vluchtelingenverdrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1983 en afkomstig uit Iran, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, omdat artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing zou zijn. Dit artikel stelt dat vluchtelingen die zonder toestemming het grondgebied van een verdragsluitende staat binnenkomen, niet strafrechtelijk vervolgd mogen worden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en geldige redenen voor hun onrechtmatige binnenkomst kunnen aanvoeren.

Het hof heeft de argumenten van de verdediging zorgvuldig overwogen. De verdediging stelde dat de verdachte via Turkije naar Nederland is gekomen en dat Turkije niet als een veilig land wordt beschouwd. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte niet onrechtmatig Nederland is binnengekomen, maar dat hij in het bezit was van een vals of vervalst reisdocument. Dit valt niet onder de bescherming van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. Het hof heeft de uitleg van de verdediging verworpen en vastgesteld dat de situatie van de verdachte niet voldoet aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag.

Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat de verdachte een beroep op overmacht toekomt, omdat hij vreesde voor vervolging in zijn eigen land. Het hof heeft ook dit verweer verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen andere mogelijkheid had om zijn land te ontvluchten dan door het gebruik van valse documenten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het eerdere vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes weken met aftrek van voorarrest, gevolgd. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002491-06
Uitspraak : 23 januari 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 juni 2006 in de strafzaak met parketnummer 01-826422-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans verblijvende te [adres], gemeente [woonplaats].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen ten aanzien van de feiten onder 1 en onder 2 tot een gevangenisstraf van 6 weken met aftrek van voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust, met dien verstande dat het hof voor al hetgeen in het aangevallen vonnis is opgenomen in de kolom 'De ontvankelijkheid van de officier van justitie' het hiernavolgende in de plaats stelt:
Namens verdachte is betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat in casu artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Daartoe heeft de raadsman van verdachte aangevoerd:
- dat verdachte weliswaar via Turkije (Istanboel) naar Nederland is gekomen maar dat Turkije door Nederland niet als een veilig 'vluchtadres' wordt beschouwd en Turkije een beroep op het Vluchtelingenverdrag niet erkent, zodat derhalve niet gezegd kan worden dat er een einde is gekomen aan de vluchtsituatie van verdachte op het moment van aankomst in Turkije en dat hier aldus sprake is van een situatie van 'rechtstreeks komend van een grondgebied' in de zin van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag;
- dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag niet alleen ziet op het illegaal inreizen maar, gelet op het feit dat zulks heden ten dage vrijwel onmogelijk is zonder gebruik te maken van valse c.q. vervalste reispapieren, ook ziet op het gebruik van valse c.q. vervalste reisdocumenten.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.
Artikel 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag); Verdrag van 28 juli 1951, Trb. 1954, 88) luidt:
"De Verdragsluitende Staten zullen geen strafsancties, op grond van onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatig verblijf, toepassen op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd, zonder toestemming hun grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen, dat zij geldige redenen hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid."
Verdachte is naar zijn zeggen gevlucht uit Iran. Hij is met het vliegtuig via Turkije (Istanboel) naar Nederland, Eindhoven, gevlogen. Ook indien wordt aangenomen dat een kort oponthoud in een ander land - in dit geval Turkije - een beroep op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag niet in de weg zou staan, ondanks het woord 'rechtstreeks' in deze bepaling, gaat het verweer niet op.
Artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag staat niet toe dat een verdragsluitende staat een strafsanctie toepast op vluchtelingen die zonder toestemming het grondgebied van die staat binnenkomen of zich aldaar bevinden. Deze bepaling betreft derhalve het binnenkomen of verblijven in een verdragsluitende staat zonder geldige titel van binnenkomst of verblijf.
Aan verdachte is echter niet ten laste gelegd dat hij onrechtmatig Nederland is binnengekomen of dat hij zich onrechtmatig in Nederland heeft bevonden, maar dat hij in het bezit was van een reisdocument waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was. Dat is een andere situatie dan die waarop artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag ziet. Dat een vluchteling zich soms bedient van een vals of vervalst reisdocument om het grondgebied, waar hij zich bedreigd weet, te verlaten doet hieraan niet af.
Het hof verwerpt het verweer.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg staan. De advocaat-generaal kan derhalve in zijn vordering worden ontvangen.
En voorts met dien verstande dat het hof voor al hetgeen in het aangevallen vonnis is opgenomen in de kolom 'De strafbaarheid' het hiernavolgende in de plaats stelt:
Namens verdachte is ten verweer betoogd dat hem een beroep op overmacht toekomt.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte in zijn eigen land vervolging had te vrezen door de autoriteiten en dat hij geen andere wijze had om zijn land te ontvluchten dan door middel van het gebruik maken van valse c.q. vervalste reisdocumenten. Het gebruik respectievelijk het bezit van valse c.q. vervalste reisdocumenten spruit volgens de raadsman derhalve voort uit een situatie van overmacht.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat verdachte deswege ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij onderzoek in hoger beroep is aannemelijk geworden, mede aan de hand van de eigen verklaring van verdachte, dat verdachte de gewraakte papieren eerst kort voor aankomst in Nederland van derden heeft ontvangen, zodat het verweer, dat verdachte die valse papieren behoefde om aan vervolging in zijn eigen land te ontkomen, feitelijke grondslag ontbeert.
Het hof verwerpt het verweer.
Verdachte is strafbaar terzake hetgeen bewezen is verklaard nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis, waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. J.P.F. Rijken en mr. A.M.G. Smit,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, griffier,
en op 23 januari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.