ECLI:NL:HR:2009:BH2793
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van erfgenamen van het slachtoffer in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1968 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd, was veroordeeld voor de moord op [slachtoffer 1] op 11 november 2005 te Dieren. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar, maar de Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn van art. 6 EVRM was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de straf tot dertien jaar en tien maanden.
De zaak betrof ook de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr, die kan worden opgelegd ten behoeve van erfgenamen van het slachtoffer. De Hoge Raad bevestigde dat deze maatregel ook kan worden opgelegd aan erfgenamen, zoals vastgelegd in art. 51a, tweede lid, Sv. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door [betrokkene 1], had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van €9.425,77. Het Hof had de vordering van de erfgenamen van [slachtoffer 1] voor een bedrag van €9.324,92 toegewezen, maar andere delen van de vordering afgewezen.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, behalve wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel op dat punt en verlaagde de straf. De uitspraak bevestigde de mogelijkheid voor erfgenamen om schadevergoeding te vorderen in het strafproces, wat een belangrijke ontwikkeling is in het strafrecht.