ECLI:NL:GHARL:2021:9172

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
21-003570-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift met vrijspraak voor poging tot oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift, maar is vrijgesproken van de poging tot oplichting. De zaak betreft een hypothecaire lening waarbij de verdachte samen met een medeverdachte valse documenten heeft gebruikt om een lening van € 278.800,- te verkrijgen van [benadeelde partij1] N.V. De verdachte heeft valse arbeidsovereenkomsten en salarisspecificaties gepresenteerd, wat leidde tot de afgifte van de lening. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij gedeeltelijke toewijzing en afwijzing van schadevergoedingen plaatsvond. Het hof heeft de vordering van [benadeelde partij1] N.V. niet-ontvankelijk verklaard, de vordering van [benadeelde partij2] B.V. afgewezen, en de vordering van [benadeelde partij3] gedeeltelijk toegewezen tot € 2.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en het misbruik van vertrouwen in de financiële sector.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003570-19
Uitspraak d.d.: 24 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2019 met het parketnummer 18-165556-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
verblijvende te [verblijfplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en de drie ad informandum gevoegde feiten tot een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren;
  • vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde feit;
  • niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] N.V.;
  • afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] B.V.;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3] , tot een bedrag van € 2000,- vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van deze benadeelde partij in het overige deel van de vordering.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij het vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht:
  • de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten en de drie ad informandum gevoegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
  • de vordering van [benadeelde partij1] N.V. niet-ontvankelijk verklaard;
  • de vordering van [benadeelde partij2] B.V. toegewezen en verdachte veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 165,00 vermeerderd met wettelijke rente;
  • de vordering van [benadeelde partij3] deels toegewezen tot een bedrag van € 3.500 aan immateriële schade vermeerderd met wettelijke rente. De benadeelde partij is niet ontvankelijk verklaard in haar vordering voor zover die vordering betrekking heeft op de vergoeding van materiële schade, aangezien de civiele vordering die ziet op de materiële schade reeds is toegewezen door de burgerlijke rechter. Daarnaast heeft de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zowel ten aanzien van de immateriële schade als ten aanzien van de door de civiele rechter toegewezen materiële schade.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 5 januari 2016, te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente1] en/of in de gemeente [gemeente2] en/of in de gemeente [gemeente3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij1] N.V., althans een (rechts)persoon, heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van 278.800 Euro aan [naam1] , hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst en/of werkgeversverklaring(en) en/of salarisspecificaties en/of rekeningafschriften alle ten name van voornoemde [naam1] als zijnde werkzaam bij en/of inkomend genietend van de werkgever (firma) [naam2] BV afgegeven of doen afgeven of gestuurd naar of doen toesturen aan of doen toekomen aan [benadeelde partij1] N.V. , waardoor voornoemde [benadeelde partij1] N.V. werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2015 tot en met 5 januari 2016, te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente1] en/of in de gemeente [gemeente2] en/of in de gemeente [gemeente3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) werkgeversverklaring(en) en/of een arbeidsovereenkomst en/of (een) salarisspecificaties en/of rekeningafschriften, alle ten name van [naam1] , - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven - - op het model werkgeversverklaring (gedateerd 2 december 2015) dat [naam1] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had tot 30 juni 2016 bij [naam2] B.V, zijnde de werkgever, en/of - op het model werkgeversverklaring (gedateerd 5 januari 2016) dat [naam1] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had of was aangesteld in vaste dienst bij [naam2] B.V, zijnde de werkgever, en/of - op een arbeidsovereenkomst (gedateerd 26 mei 2015) voor onbepaalde tijd dat [naam1] per 1 juli 2015 voor onbepaalde tijd werkzaam was bij [naam3] B.V., en/of - op de salarisspecificatie van [naam1] (over de maand oktober 2015) dat deze een loon van [naam3] B.V. had ontvangen van € 3224,39, en/of - op rekeningafschriften van [naam1] dat deze over de maanden juli 2015 tot en met december 2015 salaris had ontvangen van [naam2] B.V., zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
3.
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2016 tot en met 7 april 2016, te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente1] en/of in de gemeente [gemeente2] en/of in de gemeente [gemeente3] en/of in de gemeente Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of verdachtes mededader, voorgenomen misdrijf, om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij2] B.V., te bewegen tot de afgifte van enig goed en/of het aangaan van een schuld, te weten een persoonlijke lening met een kredietlimiet van €37.500 op naam van [naam1] , met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid via internet en/of de website van [benadeelde partij2] B.V., een aanvraag voor een persoonlijke lening op naam van [naam1] heeft gedaan en/of een Overeenkomst Persoonlijke Lening met (daarbij) een of meer schriftelijke bescheiden, te weten een of meer (vervalste) loonstroken op naam van [naam1] , aan [benadeelde partij2] B.V. heeft doen toekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het (mede)plegen van een poging tot oplichting van [benadeelde partij2] B.V.
Het hof heeft – evenals de advocaat-generaal en de verdediging – uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2015 tot en met 5 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij1] N.V., heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van 278.800 Euro aan [naam1] , hebbende verdachte en verdachtes mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaringen en salarisspecificaties en rekeningafschriften alle ten name van voornoemde [naam1] als zijnde werkzaam bij en inkomend genietend van de werkgever firma [naam2] B.V. doen toekomen aan [benadeelde partij1] N.V., waardoor voornoemde [benadeelde partij1] N.V. werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in de periode van 26 mei 2015 tot en met 5 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen een werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst en salarisspecificaties en rekeningafschriften, alle ten name van [naam1] , - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en verdachtes mededader telkens valselijk en/of in strijd met de waarheid vermeld of doen vermelden – zakelijk weergegeven –
- op het model werkgeversverklaring (gedateerd 2 december 2015) dat [naam1] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had tot 30 juni 2016 bij [naam2] B.V, zijnde de werkgever, en
- op het model werkgeversverklaring (gedateerd 5 januari 2016) dat [naam1] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had of was aangesteld in vaste dienst bij [naam2] B.V, zijnde de werkgever, en
- op een arbeidsovereenkomst (gedateerd 26 mei 2015) voor onbepaalde tijd dat [naam1] per 1 juli 2015 voor onbepaalde tijd werkzaam was bij [naam3] B.V., en
- op de salarisspecificatie van [naam1] (over de maand oktober 2015) dat deze een loon van [naam3] B.V. had ontvangen van € 3224,39, en
- op rekeningafschriften van [naam1] dat deze over de maanden juli 2015 tot en met december 2015 salaris had ontvangen van [naam2] B.V.,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan oplichting en het opmaken van valse geschriften. Ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening heeft verdachte een fictief dienstverband opgezet tussen medeverdachte [naam1] en [naam2] B.V. en zijn er salarisspecificaties en bankafschriften vervalst. Vervolgens zijn deze documenten gebruikt voor het aanvragen van een hypothecaire geldlening bij [benadeelde partij1] N.V. Op basis van deze valse documenten en gefingeerde loonbetalingen is door [naam4] N.V. een hypothecaire lening verstrekt. Het hof acht de handelswijze van verdachte zeer kwalijk. Hypotheekbanken moeten kunnen vertrouwen op de echtheid van de door de aanvragers en de tussenpersoon verstrekte documenten. Verdachte heeft dit vertrouwen beschaamd.
Daarnaast heeft verdachte meerdere particulieren zwaar gedupeerd, zoals blijkt uit de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten. Uit eerdere verklaringen van de benadeelde partij wijlen mevrouw [benadeelde partij3] is het hof gebleken dat de gedragingen van verdachte een grote impact hebben gehad op haar leven. Verdachte heeft daarbij ernstig misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen. Het hof rekent dit verdachte zeer aan.
Het hof heeft daarbij mede acht geslagen op de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals op de inleidende dagvaarding vermeld, welke feiten hiermee tevens zijn afgedaan.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het hof voorts acht geslagen op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juli 2021 van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsman en verdachte naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Hieruit volgt dat verdachte nu een baan heeft als adviseur aangaande energiebesparende maatregelingen in de vorm van woningisolatie. Zijn werkgever geeft aan dat verdachte dit vooralsnog naar behoren doet. Tevens weegt het hof in het voordeel van verdachte mee dat hij spijt heeft van zijn gedragingen en dat hij nu zijn best doet om de gedupeerden schadeloos te stellen.
Het hof acht, gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien en uit oogpunt van normhandhaving en vergelding, een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] N.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 47.403,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde, beschikt het hof over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsen van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 165,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. Verdachte is derhalve niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 14.300 en immateriële schade ten bedrage van € 15.000. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, tot een bedrag ter zake van immateriële schade van € 3.500, vermeerderd met de wettelijke rente. In het overige deel van de vordering, waaronder de gevorderde materiële schade, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Wel heeft de rechtbank ten aanzien van een deel van de gevorderde vergoeding voor materiële schade de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Dit betreft een bedrag van € 13.650 aan materiële schade dat reeds is toegewezen door de burgerlijke rechter.
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij [benadeelde partij3] op 22 oktober 2020 is overleden. Bij email van 9 september 2021 heeft mr. Poppe, advocaat van de testamentair-executeur, laten weten dat zijn cliënt persisteert bij de vorderingen en verzoekt het vonnis van de rechtbank op dit punt te bevestigen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen zowel ten aanzien van de immateriële schade als ten aanzien van de door de civiele rechter toegewezen materiële schade.
Het strafgeding biedt niet de mogelijkheid dat in geval van overlijden van de benadeelde partij de erfgenaam zich in het geding voegt en de (proces)positie van benadeelde partij overneemt (HR 15-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:917). Dat betekent dat de vordering slechts voor het gedeelte dat in eerste aanleg is toegewezen kan worden beoordeeld, omdat deze op grond van het bepaalde in art. 421 lid 2 Sv in hoger beroep van rechtswege voortduurt (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR2010:BL9105). De omstandigheid dat de benadeelde partij is overleden staat niet in de weg aan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer of diens erfgenamen (ECLI:NL:HR:2010:BL9105 en ECLI:NL:HR:2009:BH27934).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het door verdachte erkende onder 4 ad informandum gevoegde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Met betrekking tot de immateriële schade maakt het hof gebruik van zijn schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof schat de hoogte van de schade op € 2.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2016. Het hof zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het is het hof gebleken dat bij vonnis van de burgerlijke rechter van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 8 februari 2018, verdachte reeds is veroordeeld tot betaling aan wijlen mevrouw [benadeelde partij3] van een geldbedrag van € 13.650, exclusief kosten.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal het hof ten behoeve van wijlen [benadeelde partij3] de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zowel ten aanzien van de immateriële schade als ten aanzien van de door de civiele rechter toegewezen materiële schade, om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] N.V.

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij1] N.V. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] tot schadevergoeding af.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij3] ter zake van het onder 4 ad informandum gevoegde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij3] , ter zake van het onder 4 ad informandum gevoegde een bedrag te betalen van € 15.650,00 (vijftienduizend zeshonderdvijftig euro) bestaande uit € 13.650,00 (dertienduizend zeshonderdvijftig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 113 (honderddertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 juni 2016.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 24 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.