4.poging tot doodslag;
- parketnummer 02-810522-09:
1. moord;
2a. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2b. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De verdachte heeft tegen genoemd arrest beroep in cassatie ingesteld.
Cassatie
De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:72) het arrest van dit hof vernietigd, maar uitsluitend, zo luidt het dictum van het arrest van de Hoge Raad, wat betreft “de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/810522-09 tenlastegelegde en de strafoplegging”. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep in cassatie werd door de Hoge Raad voor het overige verworpen. Omvang hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad
In aanmerking genomen dat geen cassatiemiddel was gericht tegen het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 2a en 2b bewezen verklaarde - het middel dat leidde tot de vernietiging van het arrest van 4 mei 2012 had uitsluitend betrekking op de in de zaak met dat parketnummer onder 1 bewezen verklaarde moord (rov. 2.1-2.4) - en dat de Hoge Raad geen grond aanwezig heeft geoordeeld waarop het arrest van het hof ambtshalve zou moeten worden vernietigd (rov. 4), verstaat het hof het dictum van het arrest van de Hoge Raad aldus, dat het arrest van het hof van 4 mei 2012 uitsluitend is vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810522-09
onder 1ten laste gelegde en de strafoplegging.
De beslissingen in het arrest van 4 mei 2012 ter zake van de overige feiten, daaronder begrepen het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 2a en 2b bewezen verklaarde, zijn derhalve onherroepelijk geworden, met uitzondering van de strafoplegging.
Het thans - na terugwijzing - door het hof te verrichten onderzoek beperkt zich daarom tot het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging, de beslissing ten aanzien van het beslag daaronder begrepen, voor de bij arrest van 4 mei 2012 onherroepelijk bewezen verklaarde feiten en, indien het hof daaraan toekomt ook voor het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 ten laste gelegde feit.
Dit arrest is na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 september 2013 en 4 december 2013, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd en van hetgeen in het kader van het spreekrecht door mevrouw [nabestaande] naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
- het beroepen vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen;
- het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 primair ten laste gelegde (moord) bewezen zal verklaren;
- de verdachte ter zake van dat feit en het bij het arrest van het hof van 4 mei 2012 in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 2a en 2b bewezen verklaarde, het in de zaak met parketnummer 02-610566-08 bewezen verklaarde en het in de zaak met parketnummer 02-800696-09 onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren met aftrek van voorarrest;
- de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] geheel zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 primair ten laste gelegde moord. De subsidiair ten laste gelegde doodslag kan volgens de raadsman wel worden bewezen verklaard. De raadsman heeft voorts verweer gevoerd met betrekking tot de strafoplegging en medegedeeld dat de vordering van de benadeelde partij niet wordt betwist.
Het beroepen vonnis, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof - anders dan de rechtbank - niet komt tot een bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 primair ten laste gelegde moord.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 14 januari 2009 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade [K] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in het hoofd van die [K] geschoten, waardoor die [K] is overleden;
subsidiair:hij op of omstreeks 14 januari 2009 te Tilburg opzettelijk [K] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het hoofd van die [K] geschoten, waardoor die [K] is overleden.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft op gronden als verwoord in het schriftelijke requisitoir betoogd dat de verdachte heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachte raad.
De raadsman heeft op gronden als verwoord in de pleitnota bestreden dat er sprake is geweest van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ - in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘na kalm beraad en rustig overleg’ - moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963). Op grond van onder meer de verklaring van de verdachte zelf staat vast dat hij op 14 januari 2009 in een kamer van het Mercure hotel in Tilburg het slachtoffer [K] om het leven heeft gebracht door haar met een vuurwapen door het hoofd te schieten.
Geen tevoren opgezet plan
Er is geen bewijs voorhanden dat de verdachte het wapen heeft meegenomen naar de hotelkamer met het vooropgezette plan om [K] daarmee van het leven te beroven. Van een dergelijk vooropgezet plan is ook de advocaat-generaal niet uitgegaan.
Het hof betrekt in deze overweging de volgende feiten en omstandigheden:
- Blijkens onder andere de getuigenverklaringen van [A], [B] en [C] hadden de verdachte en [K] een langdurige heftige en gepassioneerde relatie;
- Verdachte heeft op 13 januari 2009 rond 12.00 uur ingecheckt in het hotel;
- Verdachte heeft verklaard dat hij die middag het wapen op verzoek van [K] uit de auto heeft gehaald, omdat zij volgens zijn verklaring “wilde spelen met de red dot” (een richtvizier op het wapen); uit camerabeelden van het hotel volgt dat verdachte [verdachte] om 15.38 uur de hoofdingang van het hotel betreedt met een plastic zak in zijn hand; hierover heeft verdachte op 23 februari 2009 bij de politie verklaard bij het zien van de beelden dat hij de zak herkent als de zak met het wapen, omdat dit wapen in een roze handdoek gewikkeld was; verdachte bewoog zich toen rustig;
- Verdachte is later nog een keer met een plastic tasje zichtbaar op camerabeelden (16.41 uur), welk tasje volgens verdachte blikjes bier bevatte; op de hotelkamer zijn lege blikjes bier aangetroffen;
- Barmedewerker [D] verklaart hoe verdachte rond 17.00 uur in de bar is komen zitten, en ongeveer 10 minuten later telefonisch contact had met iemand die hij aansprak met “schatje”, en die hij vertelde dat het hotel met de auto bereikbaar was. Even later is hij naar buiten gegaan en kwam hij terug met een vrouw, zijnde [K];
- [D] heeft verder verklaard dat verdachte en [K] tussen 17.00 uur en 17.30 uur samen een vrolijk en grappig gesprek in de bar van hotel Mercure voerden;
- Restaurant-manager [E] verklaart hoe verdachte en [K] vervolgens in het restaurant van hotel Mercure hebben gedineerd, en dat zij daarbij over kwamen als een verliefd stel; het stel had ook nog gesproken met de kok van het restaurant, en deze complimenten gemaakt voor de kwaliteit van het eten;
- Verdachte en [K] zijn rond 22.15 uur naar boven gegaan, waarna het geruime tijd rustig is gebleven op hun kamer nummer 506;
- Iets na middernacht ontstaat er ruzie, die wordt waargenomen door de hotelgast [F] in belendende kamer 505;
- Manager [E] die met een collega ter plaatse gaat, verklaart hoe hij ziet dat verdachte “redelijk opgefokt” de kamer uitkwam, en te kennen gaf dat er sprake was van een echtelijke ruzie, dat hij buiten schoenen op ging halen (blijkens de verklaring van verdachte waren deze tijdens de ruzie uit het raam gegooid) en dat de vrouw spoedig hierna naar huis zou gaan. [E] neemt waar dat verdachte terugkeert met een laars met een halfhoge hak, waarna de man nogmaals te kennen geeft dat de vrouw binnen vijf minuten naar huis zal gaan, waarna hij terugkeert naar de kamer.
- [F] verklaart hoe vlak daarna de ruzie weer oplaait.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat er weliswaar sprake was van een heftige relatie, die ook kon ontaarden in flinke ruzies, maar dat er geen aanleiding was voor en geen sprake was van een vooropgezet plan van de verdachte om [K] van het leven te beroven.
Geen voorbedachte raad in de hotelkamer
Ten aanzien van de vraag of het handelen van de verdachte in de hotelkamer voorafgaand aan het schieten kan leiden tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad, overweegt het hof als volgt.
Met de advocaat-generaal en de raadsman gaat het hof uit van een feitelijke gang van zaken in de hotelkamer, zoals die door de verdachte is beschreven. Er is geen reden om in dit verband aan diens verklaring te twijfelen. Bovendien wordt zijn verklaring op onderdelen ondersteund door objectief vastgestelde feiten.
De verdachte heeft verklaard dat er in de hotelkamer ruzie tussen [K] en hem ontstond. Op dat moment lag het vuurwapen al enige tijd op het bureau in de hotelkamer; het was daar neergelegd nadat [K] met het richtvizier van het wapen had zitten spelen. Op enig moment tijdens die ruzie bevond [K] zich met een bloedneus in de badkamer. Zij schold de verdachte toen uit. De verdachte heeft toen het wapen van het bureau gepakt, heeft het doorgeladen en is daarmee naar de deuropening van de badkamer gelopen. Staand in de deuropening van de badkamer, of mogelijk één stap in de badkamer, zag hij [K] op haar knieën voor het bad zitten en heeft hij haar met één schot in het hoofd geschoten. Door de patholoog is vastgesteld dat dit schot een zogenaamd doorschot was en dat de kogel links in het voorhoofd is ingetreden en rechts in het achterhoofd is uitgetreden. [K] is overleden ten gevolge van dit doorschot.
Over het doorladen van het wapen heeft de verdachte bij de politie op 23 februari 2009 verklaard: “Ja, dat heb ik doorgehaald. Tuurlijk heb ik dat doorgehaald. Anders doet hij het toch niet? Dat was gewoon in één handeling. (…) Ja, doorladen… Boem.”
Ter terechtzitting van het hof op 28 september 2011 heeft de verdachte hierover verklaard: “Op het moment dat ik naar de badkamer liep, heb ik het wapen doorgeladen. Dat was nog in de kamer, ergens tussen het bureau en de badkamer in. Ik liep door naar de badkamer.” (p. 13 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 en 30 september 2011).
Ter terechtzitting van het hof op 4 december 2013 verklaarde hij dat het doorladen van het pistool “geen hogere wiskunde is” en dat hij ervaring had met het doorladen van vuurwapens, waaronder het pistool waarmee hij [K] heeft doodgeschoten.
Bij een schouw in de hotelkamer is op 31 mei 2010 geconstateerd dat de afstand van de rand van het bureau tot aan de dichtstbijzijnde deurpost van de badkamer 3,30 meter bedraagt. De jongste raadsheer van de toenmalige samenstelling van het hof heeft de afstand tussen de uiterste rand van het bureau en de badkamer tijdens de schouw overbrugd met het nemen van vijf voetstappen (p. 2-3 van het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof, gehouden in het Mercure hotel te Tilburg, op 31 mei 2010).
De advocaat-generaal is bij zijn betoog dat voorbedachte raad bewezen kan worden verklaard, uitgegaan van “een tijdsspanne van wellicht een seconde of vijf, maar misschien nog wel minder” tussen het opvatten van het voornemen tot levensberoving en de uitvoering daarvan (p. 4 van het schriftelijke requisitoir). Bij repliek heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat hij, in zoverre in navolging van het pleidooi van de raadsman, uitgaat van een “vloeiende handeling” van de verdachte bij het pakken van het wapen, het lopen naar de badkamer en het doorladen van het wapen en vervolgens het schieten.
Het hof gaat eveneens uit van een korte tijdspanne tussen het besluit tot levensberoving en de uitvoering van dat besluit.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten leidt het hof immers af dat:
( i) het besluit tot levensberoving niet eerder is genomen dan direct voorafgaand aan het moment waarop de verdachte het pistool van het bureau heeft gepakt;
(ii) de afstand van de rand van het bureau tot aan de badkamer met vijf stappen kan worden overbrugd;
(iii) het doorladen van het wapen, waarmee gelet op verdachtes ervaring met het wapen weinig tijd was gemoeid, plaatsvond tijdens het lopen van het bureau naar de badkamer;
(iv) de verdachte vrijwel direct nadat hij in of bij de deuropening van de badkamer stond op [K] heeft geschoten.
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden bewezen dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, een en ander zoals vereist voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad.
Daarbij neemt het hof in het bijzonder de korte tijdspanne tussen het besluit tot levensberoving en de uitvoering daarvan in aanmerking, terwijl de geëscaleerde ruzie tussen de verdachte en [K] duidt op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Nu niet bewezen is dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zal hij van de primair ten laste gelegde moord worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 januari 2009 te Tilburg opzettelijk [K] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het hoofd van die [K] geschoten, waardoor die [K] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 subsidiair is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als: