ECLI:NL:HR:2008:BG1654

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11532 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over witwassen van geld en de vereisten voor veroordeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, die gedetineerd was in het Huis van Bewaring 'Bon Futuro' op Curaçao, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk witwassen van geld. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.

De Hoge Raad oordeelde dat voor een veroordeling op basis van de witwasbepalingen niet vereist is dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Het is voldoende dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dit oordeel is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad over de Nederlandse witwasbepalingen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze van acht jaren naar zeven jaren en zeven maanden.

De Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en bevestigt de toepassing van de witwasbepalingen in de context van de Antilliaanse wetgeving.

Uitspraak

9 december 2008
Strafkamer
Nr. 07/11532 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 27 maart 2007, nummer H-230/06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum], ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Bon Futuro" op Curaçao.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1.
2.2. Dat feit betreft het medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van het opzettelijk witwassen van geld, strafbaar gesteld bij art. 2 in verbinding met art. 1 van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld.
Overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld ten aanzien van de Nederlandse witwasbepalingen (vgl. HR 27 september 2005, LJN AT4094 NJ 2006, 473 en HR 7 oktober 2008, LJN BD2774) is voor een dergelijke veroordeling niet vereist dat komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voldoende is dat komt vast te staan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Voor zover het middel op een andere opvatting berust, faalt het.
2.3. Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 27 maart 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 december 2008.