ECLI:NL:HR:2008:BG1654
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over witwassen van geld en de vereisten voor veroordeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, die gedetineerd was in het Huis van Bewaring 'Bon Futuro' op Curaçao, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk witwassen van geld. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.
De Hoge Raad oordeelde dat voor een veroordeling op basis van de witwasbepalingen niet vereist is dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Het is voldoende dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dit oordeel is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad over de Nederlandse witwasbepalingen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze van acht jaren naar zeven jaren en zeven maanden.
De Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en bevestigt de toepassing van de witwasbepalingen in de context van de Antilliaanse wetgeving.