3.3. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Om tot bewezenverklaring van (onderdelen van) het primair of subsidiair ten laste gelegde te kunnen komen, moet op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen overtuigend komen vast te staan dat verdachte wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft overwogen dat de wetenschap van verdachte blijkt uit de verklaring van verdachtes moeder die, verkort weergegeven, inhoudt dat verdachte wist dat [medeverdachte] zijn geld met handel in softdrugs verdiende. Voorts blijkt de wetenschap volgens de rechtbank uit de betrokkenheid van verdachte bij het openen, op naam hebben of oversluiten van bankrekeningen.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de verklaring van de moeder van verdachte niet de conclusie dat de wetenschap of het vermoeden van wetenschap van verdachte bewezen is: deze verklaring is slechts een aanwijzing daarvoor. Immers, in die verklaring geeft de moeder van verdachte niet aan waarop zij baseert dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [medeverdachte] misdrijven pleegde.
Zo volgt uit die verklaring bijvoorbeeld niet rechtstreeks dat verdachte ooit zelf tegen haar moeder heeft gezegd dat zij wist of vermoedde dat haar echtgenoot zich met het plegen van misdrijven bezig hield. Evenmin blijkt uit die verklaring dat de moeder met verdachte heeft gesproken over de haar bekende aanduiding van haar verdachtes echtgenoot [medeverdachte] als "de hashkoning van Venlo".
Omdat de verklaring van moeder ook niet de redenen van wetenschap bevat van haar verklaring dat verdachte wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat [medeverdachte] misdrijven pleegde, betreft die verklaring slechts een conclusie, die geen bewijs kan opleveren.
Uit de betrokkenheid van verdachte bij het openen, op naam hebben of oversluiten van bankrekeningen kan naar het oordeel van het hof evenmin de wetenschap of het vermoeden van wetenschap van verdachte worden bewezen dat [medeverdachte] misdrijven pleegde.
In dit verband is van belang dat de verdediging heeft gesteld dat verdachte deze wetenschap of dit vermoeden nooit heeft gehad, omdat zij in de wetenschap verkeerde (en redelijkerwijs mocht verkeren) dat [medeverdachte] uitsluitend legale handel dreef, ondermeer in auto's, horloges, kunst en bloemen, terwijl het dossier geen bewijs bevat op grond waarvan die stelling van de verdediging weerlegd kan worden. Integendeel, het dossier bevat juist aanwijzingen dat de stelling van de verdediging juist kan zijn. Het hof wijst op de verklaring van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris dat hij als hij thuis al transacties deed verdachte daar niet bij aanwezig was, dat verdachte geen idee had van de omvang van zijn handel en dat hij en zijn vrouw privé en zakelijk gescheiden hielden. Deze verklaring vindt steun in de inhoud van de door de pseudo-koper Luc opgemaakte processen-verbaal, waaruit volgt dat de medeverdachte en echtgenoot [medeverdachte] steeds pas tot "zakelijke" besprekingen of afspraken kwam als verdachte niet aanwezig was dan wel nadat zij zich had verwijderd.
Bij de beoordeling van de vraag of het meewerken aan het openen, op naam stellen en oversluiten van bankrekeningen in het buitenland de conclusie rechtvaardigt dat verdachte de genoemde wetenschap had acht het hof niet van belang dat verdachte de genoemde handelingen toegeeft daaraan te hebben meegewerkt terwijl zij wist dat het daarbij ging om "zwart" geld, namelijk voor de fiscus verzwegen inkomsten uit autohandel en andere vormen van ongeregelde op zich legale handel, waarvan ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat haar echtgenoot medeverdachte [medeverdachte] die ook daadwerkelijk heeft beoefend. De enkele omstandigheid dat geld voor de fiscus wordt verzwegen maakt de bron van die inkomsten nog niet illegaal. Uit haar wetenschap dat het "zwart" geld betrof kan dus niet zondermeer worden afgeleid dat zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld op die rekeningen afkomstig was uit enig misdrijf.
Omdat bewijsmiddelen en/of feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden door het hof niet zijn aangetroffen zal verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken."