ECLI:NL:HR:2007:BB8745
Hoge Raad
- Herziening
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een gevangenisstraf opgelegd door de Rechtbank te Zutphen
Op 27 november 2007 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Zutphen. De aanvrager, die in 1974 geboren is en ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-West' te Dordrecht, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren voor onder andere 'medeplegen van moord' en 'zware mishandeling'. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de Rechtbank, gelet op een eerdere veroordeling door het Hof, slechts een gevangenisstraf van maximaal veertien jaren had kunnen opleggen in plaats van de opgelegde twintig jaren. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldeden aan de eisen van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat alleen feitelijke omstandigheden die niet eerder zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat het onderzoek tot een andere uitkomst had geleid, als grondslag voor herziening kunnen dienen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat de aangevoerde omstandigheden niet als 'enige omstandigheid' konden dienen. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan door vice-president G.J.M. Corstens en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.