ECLI:NL:HR:2007:BB8745

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00990/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een gevangenisstraf opgelegd door de Rechtbank te Zutphen

Op 27 november 2007 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Zutphen. De aanvrager, die in 1974 geboren is en ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-West' te Dordrecht, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren voor onder andere 'medeplegen van moord' en 'zware mishandeling'. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de Rechtbank, gelet op een eerdere veroordeling door het Hof, slechts een gevangenisstraf van maximaal veertien jaren had kunnen opleggen in plaats van de opgelegde twintig jaren. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldeden aan de eisen van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat alleen feitelijke omstandigheden die niet eerder zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat het onderzoek tot een andere uitkomst had geleid, als grondslag voor herziening kunnen dienen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat de aangevoerde omstandigheden niet als 'enige omstandigheid' konden dienen. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan door vice-president G.J.M. Corstens en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

27 november 2007
Strafkamer
nr. 00990/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 8 mei 2001, nummer 06/060606-00, ingediend door mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, namens:
[aanvrager], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West" te Dordrecht.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1 primair "medeplegen van moord", 2. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden" en 3. "zware mishandeling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. In de aanvrage wordt aangevoerd dat uit een arrest van de Hoge Raad (HR 19 april 2005, LJN AS5556, NJ 2006, 10) volgt dat de Rechtbank gelet op een eerdere veroordeling van de aanvrager door het Hof te 's-Gravenhage na toepassing van art. 63 Sr - in het licht van de keuze van de Rechtbank voor een tijdelijke gevangenisstraf - slechts een gevangenisstraf van maximaal veertien jaren had kunnen opleggen in plaats van de door haar opgelegde gevangenisstraf van twintig jaren.
3.4. Als "eenige omstandigheid" als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv kan niet dienen een beslissing van een Nederlandse rechter doch slechts een omstandigheid van feitelijke aard, die "met de bestreden uitspraak niet bestaanbaar schijnt", zoals in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv nader omschreven.
3.5. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 27 november 2007.
Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.