ECLI:NL:HR:2007:AZ7747
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en draagkracht in het ontnemingsgeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft de vraag in welke fase van het geding en onder welke omstandigheden de draagkracht van de betrokkene aan de orde kan worden gesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de draagkracht in beginsel in de executiefase aan de orde moet worden gesteld, en dat de eerdere beperking dat omstandigheden zich na de uitspraak in het ontnemingsgeding moeten hebben voorgedaan, niet meer geldt. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het Hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Hof had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 21.825,05, maar de Hoge Raad vermindert dit bedrag naar € 21.000,-. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, en concludeert dat het gevoerde verweer over de draagkracht niet op toereikende gronden is verworpen. De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de regels omtrent draagkrachtverweren in het ontnemingsrecht.