ECLI:NL:PHR:2007:AZ7747
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Bleichrodt
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en draagkracht in ontnemingsgedingen
In deze zaak gaat het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in harddrugs. De Hoge Raad behandelt de vraag in welke fase van het geding de draagkracht van de betrokkene aan de orde kan worden gesteld. De conclusie is dat de draagkracht in beginsel in de executiefase aan de orde moet komen, en dat het hof in deze zaak op toereikende gronden het verweer van de betrokkene heeft verworpen. De betrokkene, die lijdt aan een chronische psychische aandoening, heeft geen inkomen en woont bij haar dochter. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de betrokkene geen draagkracht heeft, en dat er vermogensbestanddelen zijn waaruit de vordering kan worden voldaan. De Hoge Raad bevestigt dat de rechter bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening moet houden met de rol van de verschillende daders binnen de criminele organisatie. Het hof heeft de verdeling van het voordeel tussen de mededaders vastgesteld, waarbij de ouders van de hoofdverdachte minder voordeel hebben genoten dan hun kinderen. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is en dat de verwerping van het draagkrachtverweer op voldoende gronden is gebaseerd. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd, maar alleen voor wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, die verlaagd zal worden.