ECLI:NL:HR:2009:BG4944
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over draagkrachtverweer bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde betalingsverplichting, waarbij zijn raadsman, mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, argumenten naar voren heeft gebracht met betrekking tot de draagkracht van de betrokkene. De verdediging stelde dat de betrokkene door zijn detentie en de opgelegde straffen niet in staat is om aan de betalingsverplichtingen te voldoen. De Hoge Raad herhaalt in zijn overwegingen eerdere uitspraken waarin de noodzaak van een gemotiveerde beslissing door de rechter over de draagkracht is benadrukt. Het Hof heeft in deze zaak verzuimd om rekening te houden met het door de verdediging aangevoerde draagkrachtverweer, wat volgens artikel 359, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering leidt tot nietigheid van de uitspraak. De Hoge Raad vernietigt daarom de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat andere aspecten van de zaak niet in twijfel zijn getrokken. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de draagkracht bij ontnemingsmaatregelen, waarbij de rechter verplicht is om gemotiveerd te beslissen op verweren die door de verdediging zijn ingebracht.