In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na een veroordeling voor het medeplegen van hennepteelt. De veroordeelde had 584 hennepplanten gekweekt en zeven oogsten gerealiseerd, wat resulteerde in een vastgesteld wederrechtelijk voordeel van €372.986,88. Het hof heeft de veroordeelde verantwoordelijk gehouden voor de helft van dit bedrag, na aftrek van reeds betaalde elektriciteitskosten. De uiteindelijke betalingsverplichting aan de Staat is vastgesteld op €178.679,47.
De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de officier van justitie een lagere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel had gedaan. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de vordering van het Openbaar Ministerie heeft overgenomen. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie, waarin de opbrengsten en kosten van de hennepteelt zijn geanalyseerd.
Het hof heeft ook het draagkrachtverweer van de veroordeelde verworpen, omdat niet was aangetoond dat hij op dat moment geen draagkracht had. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op €178.679,47, met toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.