ECLI:NL:OGEAA:2025:214

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
AUA202500541
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geslachtsaanduiding in geboorteakte na transitietraject

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 juli 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van een persoon, geboren in 2006, om de geslachtsaanduiding op zijn geboorteakte te wijzigen van 'vrouwelijk' naar 'mannelijk'. De verzoeker, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft een transitieproces ondergaan en heeft al geruime tijd de voornaam '[A]' aangenomen. De Ambtenaar van de Burgerlijke Stand (ABS) heeft verweer gevoerd tegen het verzoek, stellende dat de geboorteakte correct is opgemaakt en dat de Arubaanse wet geen mogelijkheid biedt voor wijziging van de geslachtsaanduiding. Het Gerecht heeft echter overwogen dat op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) een persoon recht heeft op wijziging van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de ABS op grond van artikel 1:24 BW de mogelijkheid heeft om de geslachtsaanduiding te wijzigen, ondanks het ontbreken van een specifieke wettelijke bepaling. De beslissing is genomen op basis van verklaringen van medische deskundigen die bevestigen dat de verzoeker de overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren. Het verzoek is toegewezen, en de ABS is gelast om de wijziging aan de geboorteakte toe te voegen.

Uitspraak

Beschikking van 1 juli 2025
Behorend bij EJ nr. AUA202500541
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
op het verzoek van:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
gemachtigde: de advocaat mr. E.A.D.M.E.J. Wever,
waarbij als belanghebbende is aangemerkt:
De Ambtenaar van de Burgerlijke Stand,
gevestigd te Aruba,
hierna: ABS.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingediend op 24 februari 2025
  • het advies van de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand, ingediend op 2 juni 2025;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 3 juni 2025 waar zijn verschenen verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde via video-verbinding en [functionaris namens ABS] namens de ABS.
1.2
Op het verzoek tot wijziging van de voornaam is tijdens de zitting beslist. De beslissing op het verzoekt tot verbetering van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte is aangehouden tot vandaag.

2.DE FEITEN

2.1
Verzoeker is op [geboortedatum] 2006 in Aruba geboren. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2
Aan verzoeker zijn bij zijn geboorte de voornamen “[verzoeker]” gegeven. Op de geboorteakte van verzoeker staat vermeld dat hij van het vrouwelijk geslacht is.
2.3
Bij beschikking van 3 juni 2025 zijn de voornamen van verzoeker gewijzigd in “[A]”. In die beschikking heeft het Gerecht overwogen dat is gebleken dat verzoeker al geruime tijd door het leven gaat als man. Bij verzoeker is sprake van genderdysforie en hij heeft het medische traject dat moet leiden tot zijn transitie inmiddels bijna afgerond.

3.HET VERZOEK

3.1
Verzoeker verzoekt (naast de al toegewezen voornaamswijziging) om te gelasten dat de geslachtsaanduiding op zijn geboorteakte wordt gewijzigd, in die zin dat de geslachtsaanduiding “vrouwelijk” wordt verbeterd in “mannelijk”.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:24 BW. Op grond van deze bepaling kan de rechter op verzoek van een belanghebbende de aanvulling, doorhaling of verbetering gelasten van een akte in een register van de burgerlijke stand.
4.2
De ABS heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek tot verbetering van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte van verzoeker. De ABS heeft in dit verband aangevoerd dat de geboorteakte juist is: verzoeker is immers geboren als vrouw en dus is er geen fout gemaakt bij het opmaken van de geboorteakte. De ABS heeft er daarnaast op gewezen dat (anders dan bijvoorbeeld in Nederland) de Arubaanse wet – die in 2021 nog is gemoderniseerd – geen mogelijkheid biedt om de geslachtsaanduiding in een geboorteakte te wijzigen. Voor zover het Gerecht van oordeel zou zijn dat sprake is van strijd met fundamentele mensenrechten, is het aan de wetgever om dat op te lossen en niet aan de rechter, zo heeft de ABS betoogd.
4.3
Het Gerecht stelt bij de beoordeling van het verzoek voorop dat volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de genderidentiteit onderdeel uitmaakt van iemands recht op privéleven. Het recht op privéleven wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Het EHRM heeft geoordeeld dat artikel 8 EVRM meebrengt dat een persoon van wie het geslacht is gewijzigd, er in beginsel recht op heeft dat de vermelding van het geslacht in zijn of haar geboorteakte wordt gewijzigd. [1] Aan overheden komt in dit verband maar een “small margin of appreciation” toe. [2] Dit betekent – kort gezegd – dat landen die zijn aangesloten bij het EVRM, het mogelijk moeten maken dat een geslachtswijziging juridisch wordt erkend, in die zin dat de geslachtswijziging wordt verwerkt in de registers van de burgerlijke stand.
4.4
De ABS heeft erop gewezen dat het Arubaanse recht geen (explicibepaling kent op grond waarvan aan de geboorteakte een latere vermelding van wijziging van het geslacht kan worden toegevoegd. Uit hetgeen het Gerecht hiervoor overwoog, blijkt echter dat op Aruba als verdragsluitende staat bij het EVRM de positieve verplichting voortvloeit om aan transgender personen de mogelijkheid te bieden hun geslacht te wijzigen in de registers van de burgerlijke stand. Bij gebrek aan een specifieke wettelijke bepaling, is artikel 1:24 BW daarvoor de meest voor de hand liggende mogelijkheid. In dit verband overweegt het Gerecht dat volgens de Hoge Raad het begrip “misslag” in artikel 1:24 BW enige ruimte laat om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte aan te passen aan iemands eigen overtuiging over diens genderidentiteit. [3] Maar ook als artikel 1:24 BW niet de grondslag zou kunnen zijn voor toewijzing van een verzoek tot wijziging van de geslachtsaanduiding in een geboorteakte, is het Gerecht van oordeel dat de ABS op grond van artikel 8 EVRM gehouden is dergelijke wijzigingen – met inachtneming van het hierna volgende – door te voeren.
4.5
Het Gerecht is van oordeel dat als voorwaarde voor toewijzing van een verzoek tot wijziging van de geslachtsregistratie moet gelden dat uit een verklaring van een (medisch) deskundige blijkt dat de betrokkene de overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren en dat deze overtuiging blijvend is gebleken. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat met deze voorwaarde de lichamelijke integriteit van betrokkene niet wordt aangetast [4] , terwijl daarmee zowel het belang van de betrokkene als het maatschappelijk belang wordt beschermd, doordat wordt voorkomen dat ondoordacht wordt begonnen aan een proces van juridische wijziging van de geslachtsaanduiding.
4.6
In dit geval is het Gerecht, gelet op de overgelegde verklaringen van psycholoog [psycholoog], Gz-psycholoog Gz-psycholoog] en kinderarts [kinderarts], in combinatie met de eigen verklaring van verzoeker, van oordeel dat aan de hiervoor genoemde voorwaarde is voldaan. Het verzoek zal daarom worden toegewezen op de manier die hierna in de beslissing wordt vermeld.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
5.1
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand als latere vermelding aan de akte van geboorte van verzoeker (aktenummer [geboorteaktenummer] van het registerjaar 2007) toe te voegen de wijziging van het geslacht van “vrouwelijk” in “mannelijk”;
5.2
bepaalt dat de griffier na zes weken een afschrift van deze beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, ter terechtzitting van dinsdag 1 juli 2025 in tegenwoordigheid de griffier.

Voetnoten

1.EHRM 11 juli 2002, nr. 28957/95 (Goodwin / Verenigd Koninkrijk),
2.EHRM 19 januari 2021, nrs. 2145/16 en 20607/16 (X en Y / Roemenië).
3.Hoge Raad 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5686 (rov. 3.4.3).
4.EHRM 6 april 2017, nr. 79885 / 12 (Garçon en Nicot / Frankrijk),