ECLI:NL:HR:2006:AT3928
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag loonbelasting en beloning in het kader van het Verdrag Nederland-België
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, X B.V., is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 80.709, met een boete van ƒ 20.177 en heffingsrente van ƒ 4.416. Na bezwaar zijn de uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de boetebeschikking, maar bevestigde de overige uitspraken van de Inspecteur. Belanghebbende ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De kern van het geschil betreft de vraag of de beloning voor de werkzaamheden van werknemer B in België moet worden toegerekend aan Nederland of België, op basis van artikel 15, paragraaf 2, van het Belastingverdrag Nederland-België. Het Hof had geoordeeld dat de heffing toekomt aan Nederland, omdat de beloning werd betaald door een werkgever die geen inwoner van België is. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen dienstbetrekking tussen de SA en B was, wat van belang is voor de toerekening van de beloning.
De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan de zijde van belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 1 december 2006.