ECLI:NL:HR:2003:AU5241
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en dubbele belasting in relatie tot werkzaamheden in Polen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 mei 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was oorspronkelijk opgelegd door de Inspecteur, maar na bezwaar was deze verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 143.434, met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 2280. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad behandelt de zaak en stelt vast dat belanghebbende in 1996 in dienstbetrekking werkzaam was bij E N.V., die hem tewerkstelde in Polen. Belanghebbende verbleef 156 dagen in Polen en ontving zijn salaris van E. De werkzaamheden bestonden uit het opzetten van supermarktketens in samenwerking met een Duitse supermarktketen via een joint venture genaamd "E en F". De joint venture had een belang van 51 procent in de Poolse vennootschap G, die een supermarktketen exploiteerde.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onterecht heeft geoordeeld over de gezagsverhouding tussen belanghebbende en G. Het begrip werkgever in het belastingverdrag tussen Nederland en Polen is niet omschreven, maar vereist dat de werknemer in een gezagsverhouding staat tot de werkgever. De Hoge Raad concludeert dat G niet als werkgever kan worden aangemerkt in de zin van het verdrag, waardoor de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.