ECLI:NL:PHR:2005:AT8128
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen voorlopige machtiging zonder hoorplicht in psychiatrische zaak
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van verzoeker tegen de beschikking van de rechtbank Dordrecht, waarbij een voorlopige machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is verleend zonder dat verzoeker is gehoord. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 10 januari 2005 is een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleend. De officier van justitie heeft op 27 januari 2005 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor een voorlopige machtiging, welke op 17 februari 2005 is behandeld. De rechtbank heeft betrokkene niet zelf gesproken, maar wel de behandelende verpleegkundige en de raadsman. De rechtbank verleende de machtiging voor zes maanden.
Verzoeker heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank heeft in haar beschikking niet vastgesteld dat verzoeker behoorlijk is opgeroepen, en dit blijkt ook niet uit het proces-verbaal. De rechtbank heeft zich afhankelijk gemaakt van de mededeling van de behandelaar dat verzoeker op de hoogte was van de zitting en niet gehoord wilde worden. Dit is in strijd met de wet, die vereist dat de rechter zelf onderzoek doet naar de bereidheid van de betrokkene om te worden gehoord. De enkele omstandigheid dat verzoeker eerder is ontsnapt uit de instelling is niet voldoende om te concluderen dat hij niet gehoord wil worden.
De Hoge Raad oordeelt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, omdat de rechtbank niet heeft voldaan aan de hoorplicht. De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking en verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Dordrecht voor een nieuwe behandeling.