ECLI:NL:HR:2004:AO3643
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- P.J. van Amersfoort
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 april 2003, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1992 en een aanslag over het jaar 1995. De navorderingsaanslag werd opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.088, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd procent, waarvan de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot vijftig procent. De aanslag over 1995 betrof een belastbaar inkomen van ƒ 130.030. Na bezwaar tegen de uitspraken van de Inspecteur, heeft het Hof de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd en de Staatssecretaris van Financiën heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens conclusies van repliek ingediend, waarop de Staatssecretaris heeft gereageerd met conclusies van dupliek.
Het Hof heeft vastgesteld dat onroerende zaken in de periode tussen 1983 en 1992 aanzienlijk in waarde zijn gestegen. Belanghebbende had de onroerende zaak in 1983 aangekocht voor ƒ 250.000, maar bij de aangifte inkomstenbelasting voor 1992 is uitgegaan van een vrije verkoopwaarde van ƒ 100.000. Het Hof oordeelde dat belanghebbende zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans op een onjuiste aangifte door de waarde van de onroerende zaak niet te verifiëren. De Hoge Raad oordeelt dat de oordelen van het Hof geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en dat deze niet in cassatie kunnen worden getoetst.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2004.