In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank behandelde de vraag of de inspecteur bevoegd was om navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting op te leggen voor de jaren 2006, 2007 en 2008. De inspecteur had deze aanslagen opgelegd op basis van de stelling dat eiseres opzettelijk onjuiste inlichtingen had verstrekt, waardoor sprake zou zijn van kwade trouw. De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad te kwader trouw was, omdat zij achteraf opgemaakte notulen had overgelegd die niet overeenkwamen met de werkelijke datum van de vergadering. Deze notulen waren opgesteld met de bedoeling om belastingheffing te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur bevoegd was om de navorderingsaanslagen op te leggen en verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond. Tevens werden de opgelegde boetes gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vergrijpboetes voor de jaren 2006, 2007 en 2008 werden respectievelijk vastgesteld op € 889, € 8.478 en € 2.153.