ECLI:NL:HR:2003:AL6819
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de verlenging van de proeftijd na constatering van tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was vrijgesproken van een primair tenlastegelegde straf, maar wel was veroordeeld voor 'medeplegen van poging tot afpersing' tot vijf maanden gevangenisstraf. Het Hof had daarnaast de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, maar de proeftijd met één jaar verlengd. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden. De Hoge Raad heeft in deze zaak ook een andere strafzaak tegen de verdachte in overweging genomen, waarin het Gerechtshof eerder de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf had gelast. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd moet worden, maar uitsluitend voor zover de proeftijd is verlengd. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het middel van cassatie niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door een collegiaal orgaan, bestaande uit de vice-president en vier raadsheren, en is op 9 december 2003 openbaar gemaakt.