ECLI:NL:HR:2003:AL6819

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00494/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de verlenging van de proeftijd na constatering van tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was vrijgesproken van een primair tenlastegelegde straf, maar wel was veroordeeld voor 'medeplegen van poging tot afpersing' tot vijf maanden gevangenisstraf. Het Hof had daarnaast de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, maar de proeftijd met één jaar verlengd. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden. De Hoge Raad heeft in deze zaak ook een andere strafzaak tegen de verdachte in overweging genomen, waarin het Gerechtshof eerder de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf had gelast. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd moet worden, maar uitsluitend voor zover de proeftijd is verlengd. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.

De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het middel van cassatie niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door een collegiaal orgaan, bestaande uit de vice-president en vier raadsheren, en is op 9 december 2003 openbaar gemaakt.

Uitspraak

9 december 2003
Strafkamer
nr. 00494/03
SCR/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 24 september 2002, nummer 24/000841-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 28 september 2001 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1. primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "medeplegen van poging tot afpersing" veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf.
Voorts heeft het Hof de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen en de proeftijd verlengd met één jaar.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Bij de Hoge Raad is aanhangig een strafzaak tegen de verdachte onder nr. 00096/03, in welke zaak het Gerechtshof te Leeuwarden bij arrest van 14 november 2002 onder meer de gehele tenuitvoerlegging van de hiervoor onder 1 bedoelde voorwaardelijk opgelegde straf - opgelegd bij vonnis van de Rechtbank te Groningen van 8 juni 2000 - heeft gelast. De Hoge Raad doet in die zaak uitspraak gelijktijdig met de onderhavige zaak. Bij die uitspraak wordt het cassatieberoep verworpen.
De Hoge Raad ziet in een en ander aanleiding de bestreden uitspraak te vernietigen voorzover daarbij de bij genoemde voorwaardelijke straf vastgestelde proeftijd met één jaar is verlengd.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voorzover daarbij de bij vonnis van de Rechtbank te Groningen van 8 juni 2000 vastgestelde proeftijd met één jaar is verlengd;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 december 2003.