ECLI:NL:HR:2003:AK3614

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03010/00 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen runderen in het kader van een hangende vervolging

In deze zaak gaat het om een beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden, gegeven op 25 november 2003, met betrekking tot een vordering tot onttrekking aan het verkeer van runderen die in beslag waren genomen onder de maatschap [klaagster 2]. De vordering was ingesteld door het Openbaar Ministerie, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen plaats was voor een afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer, aangezien de vervolging van één van de klagers nog hangende was. De Rechtbank te Breda had eerder op 11 augustus 2000 een beschikking gegeven waarin de runderen aan het verkeer onttrokken werden verklaard. De klagers, waaronder de maatschap [klaagster 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking.

De Advocaat-Generaal, de heer Wortel, concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vordering tot onttrekking aan het verkeer. De Hoge Raad volgde deze conclusie en vernietigde de bestreden beschikking van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering, omdat de vervolging van een van de klagers nog aanhangig was. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak, waarin werd vastgesteld dat een vordering tot onttrekking aan het verkeer niet kan worden toegewezen zolang er nog een hangende vervolging is.

De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waarin inbeslaggenomen goederen betrokken zijn en er tegelijkertijd sprake is van een strafrechtelijke vervolging. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de voortgang van strafzaken en de behandeling van vorderingen tot onttrekking aan het verkeer zorgvuldig te coördineren.

Uitspraak

25 november 2003
Strafkamer
nr. 03010/00B
hjh/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Breda van 11 augustus 2000, nummer 00/567, 00/568 en 00/569, in de strafzaak tegen:
[klager 1], de maatschap [klaagster 2], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de onder de maatschap [klaagster 2] inbeslaggenomen runderen - zoals gespecificeerd op de lijst behorende bij de kennisgeving van inbeslagneming nummer 00/567, 00/568 en 00/569 - aan het verkeer onttrokken verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klagers. Namens hen is een schriftuur ingediend. De Hoge Raad kan daarop ingevolge art. 447, vijfde lid (oud), Sv geen acht slaan.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vordering tot onttrekking aan het verkeer.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
3.1. Uit de beschikking van de Rechtbank kan worden afgeleid dat het hier betreft een afzonderlijke rechterlijke beschikking op de voet van art. 552f, eerste lid, Sv naar aanleiding van een vordering van het Openbaar Ministerie op grond van art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr tot onttrekking aan het verkeer van 23 runderen.
3.2. Op grond van de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie verstrekte gegevens moet worden aangenomen dat de Officier van Justitie in deze zaak is overgegaan tot vervolging van de klagers en dat de vervolging van één van de klagers nog hangende is. Dat brengt mee dat voor een vordering tot onttrekking aan het verkeer op de voet van art. 552f, Sv geen plaats is ( vgl. HR 11 maart 1986, NJ 1986, 574). De Hoge Raad vindt daarin aanleiding de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
4. Slotsom
Uit het voorgaande vloeit voort dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vordering.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en G.J.M. Corstens, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2003.