ECLI:NL:RBNHO:2024:12377

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
15-266955-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering onttrekking aan het verkeer van synthetische drugs en ongegrondverklaring klaagschrift

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de onttrekking aan het verkeer van 83,5 kilo a-PiHP, een nieuwe psychoactieve stof die ten tijde van inbeslagname niet op Lijst I van de Opiumwet stond. De klaagster, eigenaar van de in beslag genomen stof, had een klaagschrift ingediend tot teruggave van de stof, terwijl het Openbaar Ministerie een vordering tot onttrekking had ingediend op basis van artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie haar bevoegdheid rechtmatig had gebruikt en dat er geen sprake was van détournement de pouvoir. De rechtbank kon niet vaststellen dat de klaagster een strafbaar feit had gepleegd, wat leidde tot de afwijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer.

De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, ondanks het feit dat de strafzaak tegen de klaagster was geëindigd en het Openbaar Ministerie had afgezien van verdere vervolging. De rechtbank oordeelde dat het maatschappelijk verantwoord en aanvaardbaar zou zijn om de in beslag genomen middelen niet terug te geven, gezien de recente toevoeging van de stof aan Lijst I van de Opiumwet. De beslissing werd genomen door mr. D.J. Straathof, in aanwezigheid van drs. M. Essing-van den Berg, griffier, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : 15-266955-23
raadkamernummers: 24-019074 (552a Sv) en 24-022676 (552f Sv)
datum : 15 oktober 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op de vordering onttrekking aan het verkeer
(artikel 552f Sv) van de officier van justitie en het daarmee samenhangende beklag op
grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster],

voor deze zaak woonplaats kiezend op het kantoor van mr. K. Canatan, advocaat te
Amsterdam (Herengracht 478. 1017 CB Amsterdam),
hierna ook te noemen: de klaagster.

Feiten

Op 12 oktober 2023 is op grond van artikel 94 lid 2 Sv onder [naam] 83,5 kilo a-PiHP in beslag genomen. De klaagster is eigenaar van de in beslag genomen stof.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft op 31 oktober 2023 gerapporteerd dat de in beslag genomen Alfa-PiHP een nieuwe psychoactieve stof is (NPS). Volgens het NFI zijn NPS’en substanties die als drugs worden gebruikt en niet zijn vermeld op de lijsten van de Opiumwet, maar voor de volksgezondheid wel een vergelijkbaar risico kunnen vormen als Opiumwetsubstanties.
Op 10 april 2024 is de stof Alfa-PiHP toegevoegd aan lijst I, behorende bij de Opiumwet.

Procedure

Op 8 november 2023 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ex artikel 552f Sv ingediend tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen 83,5 kilo a-PiHP.
Op 24 november 2023 heeft de klaagster een klaagschrift ingediend tot teruggave van de in beslag genomen 83,5 kilo a-PiHP.
Op 5 maart 2024 heeft de rechtbank Noord-Holland beslist dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot onttrekking aan het verkeer, omdat de klaagster nog verdachte was in een strafrechtelijk onderzoek, en mogelijk vervolgd zou worden. Bij die stand van zaken is voor een separate vordering tot onttrekking geen plaats (HR 11 maart 1986, NJ 1986,574 en HR 25 november 2003, NbSr 2004/25).
Bij dezelfde beslissing van 5 maart 2024 heeft de rechtbank Noord-Holland het klaagschrift ongegrond verklaard, omdat, gelet op het lopende strafrechtelijke onderzoek (174 Sr), het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer zal bevelen.
Op 29 juli 2024 heeft de klaagster een verzoekschrift ingediend tot beëindiging van de strafzaak, en een klaagschrift tot teruggave van de in beslag genomen 83,5 kilo a-PiHP.
Op 3 september 2024 heeft de rechtbank bij beslissing verklaard dat de strafzaak is geëindigd, omdat gebleken is dat de aangevangen vervolging tegen de klaagster niet zal worden voortgezet. De rechtbank heeft de behandeling van het klaagschrift aangehouden, om deze tegelijk te kunnen behandelen met de door de officier van justitie aangekondigde separate vordering tot onttrekking aan het verkeer.
Op 12 september 2024 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ex artikel 552f Sv ingediend tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen 83,5 kilo a-PiHP
De rechtbank heeft op 1 oktober 2024 de vordering en het klaagschrift gelijktijdig in
openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de klaagster, mr. K. Canatan, en de officier van justitie op zitting gehoord.
De klaagster is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De beslagene [naam] is, hoewel daartoe goed opgeroepen, evenmin in raadkamer verschenen.

Standpunt Openbaar Ministerie

Het standpunt van de officier van justitie is dat de vordering tot onttrekking aan het verkeer moet worden toegewezen, en dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.

Standpunt klaagster

Het standpunt van de klaagster is dat de vordering tot onttrekking aan het verkeer moet worden afgewezen, en dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard. De door de raadsman gehanteerde pleitnotitie met bijlagen is aan deze beslissing gehecht.

Beoordeling

Rechtmatigheid beslag
Volgens de raadsman van de klaagster neemt het Openbaar Ministerie doelbewust stoffen in beslag waarvan de strafbaarstelling aanstaande is. Deze handelwijze van het Openbaar Ministerie is in strijd met een beginsel van behoorlijk strafprocesrecht, te weten het verbod om een bevoegdheid te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven (détournement de pouvoir). Het beslag is daarom onrechtmatig, wat er toe moet leiden dat de vordering tot onttrekking moet worden afgewezen, en het klaagschrift gegrond moet worden verklaard.
Uit de kennisgeving van inbeslagneming volgt dat 83,5 kilo a-PiHP in beslag is genomen op grond van artikel 94 Sv. Hierbij staat vermeld ‘Verdovende middelen commissie Europese Unie middel voor lidstaten opnemen in wetgeving i.v.m. volksgezondheid. Nu 174 Sr sub 18 Warenwet’. De officier van justitie heeft ter zitting bevestigd dat de stof in beslag is genomen in het kader van een onderzoek naar de strafbare bepalingen van artikel 174 Wetboek van Strafrecht en artikel 18 Warenwet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie haar
bevoegdheid op rechtmatige wijze heeft gebruikt om goederen in beslag te nemen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Dat het Openbaar Ministerie op een later moment heeft afgezien van verdere vervolging, en de strafzaak is geëindigd, maakt dit niet anders. Van het aanwenden van de bevoegdheid voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven, is de rechtbank niet gebleken. Het beslag is rechtmatig.
Vordering onttrekking (artikel 552f Sv)
Voor toewijzing van een vordering tot onttrekking ex artikel 552f Sv moet vast staan dat een strafbaar feit is gepleegd (HR 27 april 1993, NJ 1993/586). Volgens de officier van justitie bestaat er nog steeds een verdenking van overtreding van artikel 174 Sr.
Artikel 174 Sr stelt strafbaar het verkopen, te koop aanbieden, afleveren of uitdelen van bepaalde schadelijke stoffen. De rechtbank heeft uit het dossier niet kunnen afleiden dat de klaagster de in beslag genomen stof heeft verkocht, te koop aangeboden, afgeleverd, of uitgedeeld. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat een strafbaar feit is gepleegd, en zal de vordering tot onttrekking afwijzen.
Klaagschrift (artikel 552a Sv)
Het klaagschrift moet gegrond worden verklaard als er geen strafvorderlijk belang is om het beslag te laten voortduren. Het Openbaar Ministerie heeft afgezien van verdere vervolging, en de strafzaak is bij eerdere beslissing van de rechtbank geëindigd. De rechtbank is van oordeel dat er dan geen strafvorderlijk belang is om het beslag te laten voortduren.
De rechtbank zal in deze zaak niettemin het klaagschrift ongegrond verklaren en geen teruggave gelasten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Artikel 552a lid 10 Sv draagt aan de beklagrechter op dat deze in geval van gegrondverklaring een last tot teruggave geeft. Een dergelijke last verdraagt zich echter niet met hetgeen als maatschappelijk verantwoord en aanvaardbaar moet worden beschouwd. Er zouden immers ongecontroleerd middelen in het verkeer worden gebracht die met ingang van 10 april 2024 bij wet verboden zijn. Dat het Openbaar Ministerie op grond van artikel 117 lid 2 Sv de bewaarder kan machtigen tot vernietiging van de in beslag genomen goederen, maakt die afweging niet anders en doet niets af aan de eigen verantwoordelijkheid van de rechtbank in dit verband.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank het beklag ongegrond zal verklaren en het verzoek tot teruggave zal afwijzen.
Namens de klaagster is nog aangevoerd dat haar belang bij een last tot teruggave niet gelegen is in teruggave van de inmiddels op lijst I van de Opiumwet geplaatste stoffen, maar in toepassing van art. 119 lid 2 Sv (uitbetaling door de bewaarder van de prijs die de goederen bij verkoop redelijkerwijs hadden opgebracht). Artikel 119 lid 2 Sv is echter niet van toepassing in een situatie als de onderhavige, waarin een last tot teruggave zich niet verdraagt met hetgeen als maatschappelijk verantwoord en aanvaardbaar moet worden beschouwd.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering tot onttrekking aan het verkeer af;
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. D.J. Straathof, rechter,
in tegenwoordigheid van drs. M. Essing-van den Berg, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.