ECLI:NL:HR:2003:AE3564
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot strafrechtelijk financieel onderzoek in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht. De zaak betreft een vordering van de Officier van Justitie tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Indonesië in 1946 en destijds gedetineerd in het Huis van Bewaring te Vught. De Rechter-Commissaris had op 19 september 2000 de vordering van de Officier van Justitie afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. De Officier van Justitie had de vordering pas op 18 september 2000 ingediend, terwijl de behandeling van de strafzaak op 11 juli 2000 was aangevangen.
De Rechtbank heeft het hoger beroep van de Officier van Justitie op 7 december 2000 afgewezen, met de overweging dat een strafrechtelijk financieel onderzoek vóór de aanvang van de terechtzitting in eerste aanleg moet zijn ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling bevestigd dat de wetgever heeft beoogd dat een strafrechtelijk financieel onderzoek moet zijn ingesteld vóór de aanvang van de terechtzitting. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de vordering tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek te laat was gedaan.
De Hoge Raad heeft het beroep van de Officier van Justitie verworpen, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden. De beslissing van de Rechtbank werd als juist en begrijpelijk beschouwd, gezien de tijdlijn van de gebeurtenissen en de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van vorderingen in het strafrecht en de noodzaak om de zorgvuldigheid in acht te nemen bij het instellen van dergelijke onderzoeken.