Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr)van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
1.De vordering van de officier van justitie
oorspronkelijkevordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e Sr houdt in dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel overeenkomstig de berekening in de ontnemingsrapportage van 25 augustus 2020, opgemaakt in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek, zal schatten op een bedrag van € 687.026,-- en dat bedrag pondspondsgewijs verdeeld met de medeveroordeelde als te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel zal toewijzen.
2.De procedure
de eendaadse samenloop van medeplegen van gewoontewitwassen en medeplegen van gewoontewitwassen,
een conclusie van eisvan de officier van justitie van 10 september 2021.
een conclusie van antwoordvan de raadsman van 28 oktober 2021.
een conclusie van repliekvan de officier van justitie van 16 november 2021.
een conclusie van dupliekvan de raadsman van 6 december 2021.
3.De beoordeling van de vordering
strafrechtelijk financieel onderzoekis ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel,
indien gelet op dat onderzoekaannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeelheeft verkregen.
tot1 juli 2011. Gelet daarop gold de eis om een SFO in te stellen. De rechtbank stelt verder vast dat in onderhavige zaak ook daadwerkelijk een SFO is ingesteld in de zin van artikel 36e lid 3 Sr (oud).
afwijzenomdat de vordering te laat, immers na aanvang van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, is ingediend hetgeen in strijd is met het artikel 36e, derde lid Sr (oud), zoals dat vóór 1 juli 2011 gold. Artikel 36e, lid 3 oud is van toepassing omdat de misdrijven waarvoor verdachte werd veroordeeld (mede) zijn begaan vóór 1 juli 2011.
gelet op dat onderzoek”(de rechtbank leest: slechts op grond van een rechtsgeldig ingesteld SFO) kan worden aangenomen.
Het hof heeft vastgesteld dat misdrijven waarvoor betrokkene is veroordeeld mede zijn begaan vóór 1 juli 2011 en dat niet is gebleken dat jegens betrokkene een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat art. 36e.3 Sr in zijn huidige vorm ten aanzien van betrokkene slechts buiten toepassing dient te blijven voor zover het gaat om periode van bewezenverklaarde gewoontewitwassen vóór 1 juli 2011. Daarmee heeft [het] hof miskend hetgeen hiervoor onder (..) is vooropgesteld.” (
volgt vernietiging en terugwijzing).
4.De wettelijke voorschriften
5.De beslissing
af.