ECLI:NL:HR:2002:AE4041
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling tussen ouders en minderjarige kinderen in cassatie
In deze zaak heeft de man, verweerder in cassatie, een verzoek ingediend bij de Rechtbank te Groningen om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en zijn minderjarige kinderen, geboren uit zijn relatie met de vrouw, verzoekster tot cassatie. De Rechtbank heeft op 21 december 1999 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man de kinderen één zaterdag per veertien dagen mocht ontvangen. De definitieve regeling werd aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Na een hoger beroep door de vrouw heeft het Gerechtshof te Leeuwarden op 10 mei 2000 de eerdere beschikking van de Rechtbank vernietigd en een nieuwe regeling vastgesteld, waarbij de man de kinderen onder toezicht van de Raad mocht ontmoeten. De Rechtbank heeft op 30 januari 2001 opnieuw een beslissing genomen, maar deze werd door de vrouw bestreden in hoger beroep. Het Gerechtshof verklaarde de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, wat leidde tot cassatie door de vrouw.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de beschikking van de Rechtbank van 30 januari 2001 een tussenbeschikking is, waartegen geen afzonderlijk hoger beroep mogelijk is. De Hoge Raad oordeelde dat de instructies van de Rechtbank aan de Raad voor de Kinderbescherming niet als een definitieve beslissing kunnen worden aangemerkt, en dat de mededeling van de griffier over de mogelijkheid tot hoger beroep niet de wettelijke regeling van het hoger beroep kan opzijzetten. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand zijn gebleven.