Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Stichting Jeugdbescherming Noord | Groningen,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de vader van twee minderjarige kinderen, geboren uit een inmiddels verbroken affectieve relatie. De vader had in eerste aanleg verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij hem en de moeder verblijven, en om het hoofdverblijf van de jongste bij de moeder en de oudste bij hem te bepalen. De moeder had hiertegen verweer gevoerd en verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en de omgang met de vader op te schorten. De kinderrechter had in eerdere beschikkingen het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder bepaald en forensische mediation gelast.
In hoger beroep heeft de vader één grief ingediend, gericht op de vraagstelling aan de deskundige. Het hof heeft echter geoordeeld dat de beschikking van de kinderrechter van 20 december 2016 niet als een eindbeschikking kan worden aangemerkt, omdat er geen eind is gemaakt aan enig deel van het verzochte. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter geen toestemming heeft verleend voor het instellen van hoger beroep tegen de tussenbeschikking. Hierdoor is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in hoger beroep.
De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen partijen en de belangen van de kinderen. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het familierecht, vooral in zaken die de zorg en het welzijn van minderjarigen betreffen.