ECLI:NL:GHDHA:2014:3275

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
22-002296-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van een minderjarige verdachte na TOMMI-zitting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van een minderjarige verdachte, geboren in 1997. De verdachte had eerder deelgenomen aan een TOMMI-zitting, waarbij hem voorwaarden waren gesteld om strafvervolging te voorkomen, waaronder het verrichten van een werkstraf en het betalen van een schadevergoeding. De raadsman van de verdachte betoogde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het niet had voldaan aan de afspraken omtrent de schadevergoeding. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het Openbaar Ministerie ontvankelijk te verklaren, in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich aan de voorwaarden had gehouden, maar dat er onduidelijkheid bestond over het schadebedrag. Het hof heeft vastgesteld dat de bevoegdheid tot strafvervolging herleeft indien de verdachte het transactieaanbod niet aanvaardt. Het hof heeft uiteindelijk besloten het vonnis van de kinderrechter te vernietigen en het Openbaar Ministerie ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. De zaak is teruggeworpen naar de rechtbank Rotterdam voor een inhoudelijke behandeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002296-12
Parketnummer: 10-812404-11
Datum uitspraak: 2 oktober 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 24 april 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1997,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 18 september 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting van 18 september 2014 heeft het hof het hoger beroep in de zaken met parketnummers 10-812745-11 en 10-812404-11 gelijktijdig, doch niet gevoegd behandeld. Het hof wijst in de zaken met de hierboven genoemde parketnummers afzonderlijk arrest.
In de zaak met parketnummer 10-812745-11 wordt heden arrest gewezen onder rolnummer 22-004055-14.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, een en ander als nader vermeld in zijn pleitaantekeningen. De raadsman heeft subsidiair verzocht, indien het hof het ontvankelijkheidsverweer zou verwerpen, de zaak op grond van artikel 423 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering terug te wijzen naar de rechtbank teneinde een inhoudelijke behandeling in eerste aanleg te bewerkstelligen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging van de verdachte en heeft voorts te kennen gegeven er de voorkeur aan te geven heden de zaak af te doen.
Het hof overweegt als volgt.
In de onderhavige zaak is de verdachte tijdens een zogeheten ‘TOMMI-zitting’ d.d. 7 september 2011 door het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld strafvervolging te voorkomen ter zake het ten laste gelegde, indien hij zou voldoen aan de navolgende afspraken: het verrichten van een werkstraf voor de duur van 20 uren, alsmede het betalen van een schadevergoeding. Het bedrag van de schadevergoeding staat niet op het formulier dat zich in het dossier bevindt vermeld; daar staat dat het betalen van de schadevergoeding ‘nader overeen te komen’ is. Omtrent deze schadevergoeding is door de raadsman en de betrokken parketsecretaris meermalen gecorrespondeerd. Het blijkt dat de raadsman vraagtekens heeft geplaatst bij het op de TOMMI-zitting genoemde en bij brief van 12 september 2011 uitdrukkelijk gehandhaafde schadebedrag van € 194,35.
De raadsman verwijt het Openbaar Ministerie dat het niet heeft voldaan aan zijn verzoek tot het onderbouwen van de beweerdelijke schade met enige bewijsstukken terwijl daartoe een afspraak was gemaakt ten tijde van de TOMMI-zitting. Om die reden dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, mede nu de verdachte zich wel aan de afspraak heeft gehouden en bereid was de werkstraf uit te voeren.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht bepaald dat de officier van justitie een of meer voorwaarden kan stellen ter voorkoming van strafvervolging.
Ter zake van het onderhavige feit zijn op een zogenaamde ‘tommi-zitting’ aan de verdachte voorwaarden gesteld ter voorkoming van strafvervolging, te weten 20 uren werken en het betalen van een schadevergoeding ‘nader overeen te komen’.
Uit de zich in het dossier bevindende correspondentie tussen het Openbaar Ministerie en de raadsman van de verdachte blijkt dat tussen beiden discussie is ontstaan over de juistheid van het door het Openbaar Ministerie gestelde schadebedrag. Bij brief van 5 oktober 2011 heeft de officier van justitie, althans de parketsecretaris namens hem, andermaal gepersisteerd in het hiervoor aangegeven schadebedrag. In vervolg op de brief van de raadsman van 10 oktober 2011 – waarin deze, kort aangeduid, stelt zich zonder deugdelijke adstructie/bewijs van het schadebedrag niet in staat te achten de verdachte te adviseren met deze voorwaarde in te stemmen, heeft de officier van justitie, althans de parketsecretaris namens hem, bij brief van 13 oktober 2011 de raadsman laten weten de onderhavige stafzaak voor te zullen leggen aan de Kinderrechter. Deze correspondentie is afgesloten met een brief zijdens de raadsman van 17 oktober 2011 waarin hij aangeeft de dagvaarding te zullen afwachten.
Het hof stelt voorop dat een ‘tommi-zitting’ (transactie openbaar ministerie minderjarige) zich naar zijn aard in beginsel niet leent voor een uitvoerig debat en/of het wisselen van stukken aangaande een overeen te komen schadebedrag, althans kan de verdachte daar geen recht op doen gelden. Wat er ook zij van het door het Openbaar Ministerie gestelde schadebedrag, de bevoegdheid tot strafvervolging ter zake van het strafbaar feit waarop het transactieaanbod betrekking heeft, herleeft indien de verdachte dit aanbod niet aanvaardt (vgl Hoge Raad 8 oktober 2002, NJ 2003, 65 r.o. 3.4). Gelet op de hiervoor vermelde correspondentie is het Openbaar Ministerie er kennelijk – en niet onbegrijpelijk – vanuit gegaan dat de verdachte het door of namens de officier van justitie gestelde schadebedrag als transactiebedrag niet wilde aanvaarden.
Voorts overweegt het hof dat nu er geen strafbeschikking is uitgevaardigd artikel 255a Wetboek van Strafvordering niet aan dagvaarden in de weg staat.
Anders dan de kinderrechter zal het hof het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk verklaren in de vervolging.
Gelet op het voorgaande en aangezien de verdediging terugwijzing van de zaak heeft verlangd, zal het hof op de voet van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de beslissing van de kinderrechter vernietigen en de zaak terugwijzen naar de rechtbank Rotterdam.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. J.A.C. Bartels en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 oktober 2014.
Mr. Van Os van den Abeelen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.