ECLI:NL:GHARL:2018:2242
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens intellectuele eigendomsfraude
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk invoeren en verkopen van vervalste merkkleding. Het openbaar ministerie had de verdachte gedagvaard, maar de raadsman voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. Dit omdat de Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude en de Richtlijn voor strafvordering voorschrijven dat bij een hoeveelheid van 50 tot 100 inbreukmakende goederen een transactie moet worden aangeboden in plaats van een dagvaarding.
Het hof heeft vastgesteld dat er 108 stuks merkvervalste kleding in de auto van de verdachte zijn aangetroffen. De raadsman betoogde dat het openbaar ministerie in strijd met de Richtlijn had gehandeld door de verdachte te dagvaarden zonder een transactie aan te bieden. Het hof oordeelde dat, hoewel het openbaar ministerie niet in overeenstemming met de Richtlijn had gehandeld, dit niet automatisch leidde tot niet-ontvankelijkheid. Echter, in dit geval waren er geen bijzondere omstandigheden die een vervolging rechtvaardigden.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit arrest benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures bij de vervolging van intellectuele eigendomsfraude en de noodzaak voor het openbaar ministerie om zich aan de geldende richtlijnen te houden.