ECLI:NL:HR:2001:AB1565
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van eerdere arresten inzake betalingsvorderingen en verwijzing naar Gerechtshof
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarbij de Hoge Raad zich buigt over de vorderingen van eiseres 1 en haar vennoten, eiseres 2, en de vennootschappen C B.V. en D B.V. tegen de vennootschappen Ridgefield B.V. en KHT. De eisers zijn in eerste instantie door de Rechtbank te Almelo in het gelijk gesteld, maar het Gerechtshof te Arnhem heeft in hoger beroep de vorderingen van de eisers gedeeltelijk afgewezen. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het Gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling.
De zaak begon met een dagvaarding op 30 juli 1996, waarin Ridgefield en KHT de eisers tot betaling van bedragen vorderden, vermeerderd met wettelijke rente. De Rechtbank heeft de vorderingen toegewezen, maar het Gerechtshof heeft in zijn tussenarrest van 16 juni 1998 geoordeeld dat de eisers niet tijdig hebben geprotesteerd tegen de facturen van Ridgefield en KHT. Dit oordeel is door de Hoge Raad als onjuist beoordeeld, omdat het Hof niet correct heeft vastgesteld dat de eisers verplicht waren om binnen een bepaalde termijn te protesteren tegen de facturen.
De Hoge Raad oordeelt dat de eisers niet automatisch hun recht om te protesteren verliezen door tijdsverloop en dat het Hof in zijn beoordeling niet voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad vernietigt de eerdere arresten en legt de zaak terug bij het Gerechtshof, waarbij het Hof opnieuw moet beoordelen of de eisers tijdig hebben geprotesteerd tegen de facturen en of de vorderingen van Ridgefield en KHT terecht zijn afgewezen. Tevens worden de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de eisers begroot op ƒ 2.596,10 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.