Uitspraak
Nieuwenhuis,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
het principaal hoger beroepbij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 16 december 2015 te vernietigen en opnieuw rechtdoende,
het incidenteel hoger beroephet vonnis van de rechtbank Haarlem [het hof leest: rechtbank Overijssel] van 15 december 2016 [het hof leest: 16 december 2015], gedeeltelijk en voor zover daarbij de vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Nieuwenhuis alsnog geheel af te wijzen, en:
primairNieuwenhuis te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van
subsidiairNieuwenhuis te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag ad
2.De vaststaande feiten
2 (2.1 tot en met 2.9) als vaststaand weergegeven feiten zijn tussen partijen niet in geschil. Aangevuld met wat verder nog onweersproken is gesteld, staat voor zover in hoger beroep nog van belang het navolgende vast.
"Rapportage financiële verantwoording Nieuwenhuis Bouw B.V. inzake [a-straat] 2 te [B] ".
"naar het reëel te besteden aantal manuren voor de verbouwing van het woonhuis".
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
art. 7:752 lid 2 BW moet worden beschouwd, had het met niet meer dan 10% mogen worden overschreden en is het meerdere onverschuldigd betaald, aldus [geïntimeerde] .
De vraag of een gegeven prijsindicatie als een richtprijs dan wel als een globale prijsindicatie kan worden aangemerkt, moet worden beantwoord op basis van de omstandigheden van het geval. [geïntimeerde] heeft in zijn processtukken keer op keer benadrukt dat er eind april sprake was van een – bij Nieuwenhuis bekend – definitief ontwerp met een hoog afwerkingsniveau dat geen wijzigingen meer behoefde en dat Nieuwenhuis aan de hand daarvan een opstelling kon maken en een inschatting kon geven van de prijs van de resterende werkzaamheden. Nieuwenhuis heeft dat gemotiveerd betwist en heeft erop gewezen dat hij voortdurend met nieuwe tekeningen en gewijzigde inzichten werd geconfronteerd, ook na eind april 2011. [geïntimeerde] heeft geen definitief ontwerp overgelegd. Hij heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd erkend dat er geen definitief ontwerp is geweest. Het hof stelt voorts vast dat er evenmin een bestek of een afwerkstaat beschikbaar was. De enkele mededeling van [geïntimeerde] dat er sprake moest zijn van een hoog afwerkingsniveau, geeft niet aan welke materialen moesten worden gebruikt om dit te bereiken.
uitontworpen"en de "
nog te volgen werkzaamheden waren te overzien", zoals [geïntimeerde] ter zitting heeft gesteld, is evenmin gebleken. Dat wordt immers gelogenstraft door het feit dat na april 2011 op verzoek van [geïntimeerde] het hele dak, zoals reeds geconstrueerd weer is vervangen, met allerlei bouwkundige aanpassingen die daaruit voortvloeiden en het gegeven dat tot ruim na april 2011 voortdurend nieuwe tekeningen beschikbaar zijn gekomen (zie prod.17 bij mva in het principaal appel waaronder zich tekeningen bevinden van september 2011).
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat uit het feit dat geen afgeronde maar specifieke bedragen op de kostenopstelling staan vermeld kan worden afgeleid dat er nauwkeurige berekeningen aan ten grondslag liggen. Nieuwenhuis (haar directeur) heeft ter comparitie uitgelegd dat hij aan de hand van kerngetallen uit het "richtlijnenboek" een opzet heeft gemaakt, waarmee een afdoende verklaring voor die "precisering" is gegeven. Dat door Nieuwenhuis aan [geïntimeerde] ook duidelijk is gemaakt dat er slechts sprake was van globale bedragen blijkt ook uit het volgende. Ter zitting in hoger beroep is door Nieuwenhuis (haar directeur) verklaard dat hij aan [geïntimeerde] heeft gezegd dat er al naar gelang welke keuzes door [geïntimeerde] werden gemaakt "er zo een tonnetje kon bijkomen". [geïntimeerde] heeft dit ter zitting in zoverre bevestigd dat hij heeft verklaard dat bij het bespreken van de kostenopstelling door de heer Nieuwenhuis als voorbeeld is genoemd dat afhankelijk van een keuze voor bepaalde gevelbekleding die post zo € 8.000,- hoger (opgenomen voor een bedrag van € 41.500,- op de kostenopstelling) zou kunnen uitvallen. Aldus was naar het oordeel van het hof duidelijk voor [geïntimeerde] dat het slechts om een globale prijsindicatie ging en dat de uiteindelijke kosten afhankelijk waren van de door hem te maken keuzes. Het hof neemt verder in aanmerking dat er door geen van partijen op enigerlei wijze is vastgelegd dat er vanaf dat moment sprake zou zijn van een richtprijs of zelfs van een maximum prijs. Er heeft geen briefwisseling plaatsgevonden na die bespreking en de wijze van facturering bleef ongewijzigd. Er werden geen bouwtermijnen, maar onveranderd gewerkte uren en verbruikte materialen gefactureerd. Voornoemde feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel dat het bij de door Nieuwenhuis afgegeven kostenopstelling ging om een globale prijsindicatie en niet om een richtprijs als bedoeld in artikel 7:752 BW, laat staan een ‘maximale richtprijs’. Het hof gaat aan het bewijsaanbod (nr. 149 mvg in inc. appel) voorbij, nu [geïntimeerde] , die terug gekomen is op zijn stelling dat eind april 2011 sprake was van een definitief ontwerp, geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
"Nieuwenhuis heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij de feitelijke macht uitoefende aangevoerd dat de toegangsweg naar het (bouw)perceel door haar was afgesloten met hekwerken die waren voorzien van een hangslot en dat zij nadat de woning wind- en waterdicht was een cilinderslot in de voordeur heeft aangebracht. Vast staat echter dat [geïntimeerde] en architect Koezen beschikten over de vereiste sleutels. Uit het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter bovendien gebleken dat Nieuwenhuis niet eerder is overgaan tot plaatsing van het hekwerk dan nadat de car-verzekering hierom had verzocht en dat het perceel middels plaatsing van de hekwerken niet geheel was afgesloten. Vanaf de omliggende weilanden was er nog steeds voor een ieder vrije toegang tot het perceel mogelijk. Uit genoemde omstandigheden kan dan ook niet worden afgeleid dat Nieuwenhuis de uitsluitende feitelijk macht uitoefende. Ook overigens zijn onvoldoende feiten en/of omstandigheden gebleken die er op wijzen dat Nieuwenhuis de feitelijke macht uitoefende."