In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Celil Bedrijfsdiensten B.V. tegen Wouters Afbouwtechniek B.V. over onbetaalde facturen. Celil stelt dat er een overeenkomst van aanneming van werk is gesloten, terwijl Wouters betwist dat zij een betalingsverplichting heeft. De feiten zijn als volgt: Celil heeft in de periode van 12 oktober 2015 tot 13 november 2015 werkzaamheden verricht voor Wouters, maar de facturen zijn onbetaald gebleven. Wouters heeft de facturen teruggestuurd met de mededeling dat zij geen overeenkomst met Celil heeft, maar met Haaglandenbouwer/Sebpol. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van Celil afgewezen, omdat niet is gebleken van een overeenkomst van aanneming van werk. In hoger beroep vordert Celil vernietiging van dit vonnis en toewijzing van haar vordering. Het hof oordeelt dat Celil onvoldoende feiten heeft gesteld die het bestaan van een overeenkomst tussen partijen kunnen onderbouwen. Ook de stelling van ongerechtvaardigde verrijking wordt verworpen, omdat niet is aangetoond dat Wouters onterecht heeft geprofiteerd van de werkzaamheden van Celil zonder betaling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Celil in de kosten van het hoger beroep.