Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 12 in het incidenteel appel, onder punt 33 van haar memorie, verwijzend naar punt 9 van haar akte na deskundigenbericht in eerste aanleg) dat zij om proceseconomische redenen slechts een beroep doet op de door de deskundige Martens berekende redelijke prijs die - anders dan hem door de rechtbank was opgedragen - een berekening heeft gemaakt vanaf week 34 van 2008 tot het einde van het werk. Het hof laat grief 12 in het incidenteel appel (derhalve) in zoverre buiten beschouwing, omdat die grief (onder meer) ziet op de facturen van november 2007 tot week 34 van 2008 en [X] (ook in de toelichting op die grief) heeft gesteld dat zij daarop niet langer een beroep doet. Het hof laat tevens
grief 4 in het incidenteel appelbuiten beschouwing omdat die grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op basis van het rapport van de deskundige van BAZ geen redelijke prijs kon worden vastgesteld, maar [X] zich thans om proceseconomische redenen alleen nog beroept op het deskundigenrapport van Martens.
grief 1 in het incidenteel appel), maar heeft vervolgens in de toelichting op die grief gesteld dat zij niet langer een beroep zal doen op de prijsvaststelling naar de door [B] sr. (zie 2.3.) aangegeven maatstaven. Het hof begrijpt deze opmerking aldus dat [X] zich niet langer beroept op het bestaan van een vaste prijsafspraak, temeer nu geen grief is gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 van voornoemd tussenvonnis. Nu niet is in te zien welk belang [X] nog heeft bij grief 1 in het incidenteel appel, gaat het hof voorbij aan die grief.
grief 2 in het incidenteel appelslaagt. Anders dan Wedru heeft aangevoerd is van verjaring op grond van artikel 7:761 lid 1 BW evenmin sprake, omdat de vordering van [X] niet ziet op een gebrek in het opgeleverde werk als in dat artikel(lid) bedoeld.
grieven 1 en 3 in het principaal appelfalen.
Grief 2 in het principaal appelslaagt in zoverre.
Grieven 3, 5 en 6 in het incidenteel appelfalen daarom. [X] heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat Wedru in de periode van week 34 van 2008 tot en met week 12 van 2009 meer uren in rekening heeft gebracht dan redelijk is, dat [X] (ruimschoots) meer heeft betaald dan redelijk is en dat zij (daarom) recht heeft op ongedaanmaking, althans terugbetaling van het teveel betaalde. Daarbij heeft zij (onder meer) verwezen naar de desbetreffende facturen en urenbriefjes van Wedru en het deskundigenrapport van Martens. Het hof heeft hiervoor in 3.11. reeds geoordeeld dat Wedru in de periode van week 2 tot en met 12 van 2009 geen redelijke prijs in rekening heeft gebracht. Naar het oordeel van het hof is, gelet op het vorenstaande alsmede gezien het deskundigenrapport van Martens, voldoende concreet onderbouwd dat de door Wedru gefactureerde prijs ook in week 34 van 2008 tot week 2 van 2009 niet redelijk was.
grieven 7 tot en met 12 in het incidenteel appelin zoverre slagen, althans geen nadere bespreking behoeven.
Grief 4 in het principaal appelslaagt in zoverre.
grief 5 in het principaal appelgericht tegen de